Het Nieuws van den Dag/Nummer 11467/Dr. P.J.H. Cuypers

Uit Wikisource
Dr. P. J. H. Cuypers
Auteur(s) Anoniem
Datum Donderdag 16 mei 1907
Titel Dr. P. J. H. Cuypers
Krant Het Nieuws van den Dag
Jg, nr ?, 11467
Editie, pg [Dag], Eerste Blad, [1]
Brontaal Nederlands
Bron delpher.nl
Auteursrecht Publiek domein

Dr. P. J. H. Cuypers.

      Morgen, 16 Mei, zal de bouwmeester Dr. Cuypers den eerbiedwaardigen leeftijd van tachtig jaren hebben bereikt. Wij wenschen bij deze gelegenheid enkele feiten uit zijn werkzaam leven bijeen te brengen.
      Petrus Josephus Hubertus Cuypers, geboren 16 Mei 1827 te Roermond, ontving een gymnasiale opleiding in zijn geboortestad. Hij studeerde van 1846 af aan de Academie te Antwerpen en behaalde er in 1849 den »prix d’excellence« en de gouden medaille voor bouwkunst. Zijn verdere studie volbracht hij in Frankrijk en Duitschland. Op last van den bisschop van Roermond ontwierp hij in 1859 het restauratieplan van de Onze-Lieve-Vrouwen-Munsterkerk. Door een conflict met de kerkeraden kwam hij in aanraking met Viollet-le-Duc, die als scheidsrechter naar Roermond ontboden was, en van dien tijd dagteekent een groote vriendschap met den meest bekenden en kundigsten van alle Fransche archaeologen.
      Deze eerste restauratie werd gevolgd door andere werken, waarbij de uitvoering eener gewelfconstructie in middeleeuwschen geest aan de kerk te Oeffelt, de eerste der lange reeks van kerken die hij bouwde. Zijn werkkring werd zeer uitgebreid, toen hij verbonden werd als artistiek leider aan de werkplaatsen van kerkelijke kunst van de Firma Stoltzenberg te Roermond. Zijn kennis van het kunstambacht gaf aan deze werkplaatsen een hooge vlucht en de invloed der uit deze voortgekomen ambachtslieden is niet uitgebleven.
      Reeds in 1860 bouwde Cuypers te Amsterdam de kerk »De Posthoorn« aan de Houttuinen te Amsterdam. Hier vestigde hij zich in 1865, »buiten de Leidschepoort«, zooals het toen heette. In dezelfde omgeving dus waar hij als bouwmeester zooveel zou tot stand brengen. Een groot gedeelte van de Vondelstraat verrees naar zijne ontwerpen en daarbij in 1870 de kerk van »het Heilige Hart«, welke als een meesterstuk van kerkbouw wordt aangemerkt. Zijn eigen woonhuis bouwde hij bij die kerk en heel dit kwartier werd bijna geheel naar zijne plannen aangelegd, als ’t ware onder het schutspatronaat van Joost van den Vondel.
      Hoe Cuypers als bouwmeester beroemd was geworden bewees de eervolle benoeming, in 1870, tot leider der restauratie van den Dom te Mainz, welke opdracht wederom verschillende werken in Duitschland ten gevolge had. Hier te lande leidde zij, in 1874, tot het lidmaatschap der commissie van Rijks-adviseurs voor de monumenten van geschiedenis en kunst. Twee jaren later volgde de bekroning in den besloten prijskamp voor ’s Rijks Museum, een der schoonste en belangrijkste werken, door Cuypers uitgevoerd. Aan dit monument, waarvan het architectuurtype werd ontleend aan het Huis van Maarten van Rossum te Zalt-Bommel, is door den bouwmeester een ontzagwekkende werkkracht, een groot talent en de grootste toewijding besteed. Nog vóór de voltooiing van dit meesterwerk, te weten in 1881, kreeg Cuypers opdracht tot den bouw van het Centraalstation, een tweede belangrijk bouwwerk te Amsterdam, dat duidelijk zijn stempel draagt, al werkte hij officieel in samenwerking met anderen.
      Na dien tijd kwamen nog verscheidene belangrijke kerkgebouwen, o. a. die te Leeuwarden, te Nijmegen, de groote kerk te Hilversum, de St.-Jacob in Den Haag, de St. Hyppolitus te Delft, die te Sneek, te Breda en nog vele andere. In het geheel heeft Dr. Cuypers ongeveer 100 nieuwe kerken gebouwd, ongerekend de vele, die hij restaureerde. Onder de laatsten moeten nog genoemd worden de St.-Servatius te Maastricht en de kathedraal te Breda. Alleen te Amsterdam deed hij vijf nieuwe verrijzen. Daarbij behoort ook de reeds in 1864 ontworpen St.-Willibrordus aan den Amstel, een kathedraal met 14 torens, welke echter nog op de voltooiing wacht.
      De kroon op zijn veelomvattenden werkkring is de restauratie van het kasteel De Haer, hem in 1890 opgedragen door Baron van Zuylen van Nijevelt. Hieraan kon hij al zijn krachten en kunde als archaeoloog, als kenner der middeneeuwsche gewoonten en gebruiken wijden. Evenals het kasteel te Pierrefonds, gerestaureerd door zijn geestverwant Viollet-le Duc, is het een merkwaardigheid voor ons land en een blijvende roem voor zijn schepper. Vóór 1891 was van het middeneeuwsche slot niets meer te zien dan een ruïne, veel geringer van aanduiding dan de ruïne van Brederode. Letterlijk alles werd door Cuypers ontworpen, tot zelfs het volledig meubilair. In zoover mag hierbij van een wederopbouw niet gesproken worden, omdat het veel méér is dan dat. Dit kasteel is gebouwd met het prijzenswaardig streven, de vorderingen welke techniek en wetenschap sedert de middeneeuwen hebben gemaakt, toe te passen, zoodat het de illusie geeft als hadden de voorvaderen van den tegenwoordigen eigenaar het niet laten vervallen maar als waren zij van geslacht op geslacht voortgegaan den vooruitgang op den voet te volgen.
      De Heer Cuypers is nog op andere wijze een voorganger geweest. Reeds in 1881 werd hij leeraar in de kunstgeschiedenis aan de Rijksnormaalschool voor Teekenonderwijs en de Rijksschool voor Kunstnijverheid. Door lezingen wist hij zijn denkbeelden te verduidelijken, en daarbij vond hij te midden zijner rustelooze werkzaamheid nog gelegenheid tot het schrijven van artikelen in tijdschriften en dagbladen.
      Er was een tijd dat stijl en richting van dezen bouwmeester veel en heftige critiek uitlokten — we denken hier aan den tijd na de opening van het Rijksmuseum — maar aan waardeering heeft het hem niet ontbroken en met de jaren is die gestadig toegenomen. De universiteit van Utrecht verleende hem eershalve het doctoraat in de wis- en natuurkunde, ontelbaar schier zijn de onderscheidingen, welke hem uit den vreemde gewerden in den vorm van gouden medailles en van benoemingen als lid van bouwkundige en andere genootschappen. Reeds bij de opening van het Rijksmuseum op 13 Juli 1885 werd hij benoemd tot Ridder in de Orde van den Nederlandschen Leeuw, waarna hij tal van hooge decoraties ontving.
      Waarlijk grootsch was de hulde, die Dr. Cuypers ten deel viel ter gelegenheid van zijn 70sten verjaardag. Op 17 Mei 1897 werden, in de eerezaal van het Rijksmuseum, zijn verdiensten gehuldigd door den oud-Burgemeester, Commissaris der Koningin, Mr. G. van Tienhoven, die namens de Regeering zijn bevordering mededeelde tot Commandeur in de Orde van den Ned. Leeuw. Een a cappella-koor zong een sonnet, vervaardigd door zijn vriend Dr. Schaepman; later klonk een hymne, getoonzet door Dr. Alph. Diepenbrock. In lange rij kwamen deputaties uit het geheele land den meester waardeering en sympathie betuigen, eereblijken en eeretitels aanbrengende.
      In de jaren welke volgden is Dr. Cuypers niet in ruste gegaan, maar heeft voortgearbeid met de rustelooze werkzaamheid, die hem altijd eigen was. Tal van belangrijke bouwwerken bracht hij tot stand, of nam de leiding waar zijn advies werd gevraagd. Zoo had hij ook zitting in vele commissies, en zat o.a. als de eenige Nederlander in de internationale jury voor het Vredespaleis.
      Een aantal jaren is Dr. Cuypers lid geweest van den Amsterdamschen Raad en hij legde dit mandaat neer, toen hij zich metterwoon ging vestigen te Roermond, zijn geliefde geboortestad.
      In Januari van dit jaar, men herinnert het zich, werd hij met een viertal anderen benoemd tot doctor honoris causa in de technische wetenschappen door den Senaat van de Technische Hoogeschool te Delft.
      Toen een bouwmeester van geheel andere richting, toen H. P. Berlage, ter gelegenheid van Cuypers’ 70sten verjaardag in «Eigen Haard» hem hulde bracht, herinnerde hij aan de drie tafreelen, geschilderd als gevelversiering [aan h]et huis van Dr. Cuypers in de Vondelstraat en het daarbij behoorende versje van diens zwager, Alberdingk Thijm:

Jan bedenckt ’et
Piet volbrenght ’et
Claesgen laeckt ’t
Och wat maeckt ’et?

      «Wanneer men zich met ernst en talent op iets toelegt, moet men zich niet storen aan de publieke opinie, en inderdaad« — schreef de Heer Berlage — »heeft de man die dat versje boven zijn woning plaatste dien grooten strijd te strijden gehad, dien alle groote kunstenaars doormaken als zij wat bijzonders willen, en dat van die allen de bouwkunstenaars het niet het minst hard te verantwoorden hebben, heeft zijn oorzaak in het feit, dat zij in werkelijken zin aan den weg timmeren en dus door Jan en Alleman kunnen worden beoordeeld.»
      Wij besluiten met den wensch, dat Dr. Cuypers zich nog vele jaren zal mogen verheugen in de waardeering, die hem thans zeker door het geheele vaderland wordt gebracht.