Het Nieuws van den Dag/Nummer 4724/De Opening van het Rijks-Museum

Uit Wikisource
De Opening van het Rijks-Museum
Auteur(s) Anoniem
Datum Maandag 13 juli 1885
Titel De Opening van het Rijks-Museum
Krant Het Nieuws van den Dag
Jg, nr ?, 4724
Editie, pg [Dag], Derde Blad, [1]
Brontaal Nederlands
Bron delpher.nl
Auteursrecht Publiek domein

De Opening van het Rijks-Museum.

      ’t Was nog koud en guur toen wij (zie ons No. van 23 Febr.) met behulp van een plattegrond der lokalen, die nu a. s. Maandag plechtig aan hunne bestemming zullen worden gewijd, — een poging waagden onzen lezers een voorproef te geven van het genot, dat ze weldra met volle teugen zullen kunnen smaken.
      De natuur toen naakt en kil, verborg onder den harden grond nog het welige grastapijt en de geurige bloem, en zoover het oog reikte was alles grauw en dor, en thans.... zie reeds maanden is zij uit haar doodslaap ontwaakt en schittert ons tegen op veld en weide, langs tuin en akker in volle pracht. Zoo ging het ook sedert met het Museum. Toen, nog overal onafgewerkte holle zalen en naakte muren, waarvan wij wel de bestemming konden aanwijzen, maar waar nog geen enkel doek den wand versierde, en thans....? Zie, men haast zich de laatste hand te leggen aan trap en portaal; alomme blinkt er van zoldering en kapiteel het kunstig schilderwerk in malsche tinten en bevallige lijnen, waarmede het penseel van den kunstenaar die rij van zalen heeft getooid u tegen, als waardige verblijven van de kunstschatten die er, aan tijdgenoot en naneef, den roem der Hollandsche schilderschool met hun Rembrandt, Hals, Bol, Dou aan de spits en zoovele anderen in hun gevolg, zullen verkonden.
      Nu geen naakte muren of kale wanden meer, maar, waar het oog zich wendt, overal ontwaart men de tallooze kunstschatten in Trippenhuis, Universiteit en Raadhuis of in Haarlem’s Museum jaren lang geborgen, en waarvan men zoo vaak betreurde dat ze òf door gebrekkige plaatsing, òf door gemis van voldoende verlichting niet tot hun recht kwamen.
      En thans? Zie daar prijken ze onder de glazen zolderingen der prachtige zalen in hun vollen glans, en Rembrandt’s meesterstuk..... Maar, we zouden zoodoende den geleidelijken gang van ons opstel vooruitloopen.

      De groote dag, zoolang verbeid, breekt Maandag aan. Te éen uren namiddags zullen voor het eerst de deuren van het Museum officieel zich openen, om de aanzienlijke schare te ontvangen, die genoodigd is om getuige te zijn van zijn plechtige wijding.
      Hoe gaarne had men gezien dat de eerste die den drempel betreden hadden onze Koning en Koningin en het aanvallige Prinsesje waren geweest; maar die wensch werd niet vervuld, en hoewel Z. M., naar wij vernemen, wel van zijn ingenomenheid en belangstelling in dien dag zal doen blijken, het Vorstelijk gezin zal men, helaas! bij de plechtigheid moeten missen.
      Onze tegenwoordige Minister van Binnenlandsche Zaken, Mr. J. Heemskerk Az., is thans door den Koning met de opening belast, en de plechtigheid zal worden bijgewoond door de navolgende autoriteiten: al de Ministers, de Ministers van Staat: Mrs. A. J. Duymaer van Twist, C. Th. Graaf van Lynden van Sandenburg en A. E. J. Modderman, de Vooraitters der Eerste en Tweede Kamer, den vice-President van den Raad van State, den Voorzitter der Algemeene Rekenkamer, den Commissaris des Konings en de Gedeputeerde Staten van Noord-Holland, Burgemeester en Wethouders van Amsterdam, Mr. P. F. Hubrecht, Secretaris-Generaal van Binn. Zaken, Jhr. Mr. Victor de Stuers, Referendaris, Chef der afd. Kunsten en Wetenschappen bij Binn. Zaken, C. Schöffer, Voorzitter, Jhr. Dr. J. Six, Secretaris, en J. M. Maschhaupt en Mr. J. Sillem, leden van de Commissie van Toezicht van ’s Rijksmuseum te Amsterdam, den Directeur van het Prentenkabinet te Amsterdam, den Directeur van het Nederlandsch Museum te Amsterdam, den Directeur van ’s Rijks Museum van Moderne Kunst te Haarlem, en den Architect der Rijks Museumgebouwen te Amsterdam.
      Zij allen zullen zich te éen uur, door den oostelijken ingang, begeven naar de overdekte binnenplaats aan die zijde, die tot receptiezaal is ingericht, en door plafond- en wandversiering, — waarbij de prachtige cartons van Sturm heerlijk zullen uitkomen — maar vooral ook door Linnaeus’ rijken plantenschat in een ware feestzaal zal herschapen zijn. Rechts van den ingang is een groot amphitéatersgewijs orkest opgericht, waarop een koor van 250 zangeressen en zangers en een 70tal musici zullen plaats nemen. Vlak er tegenover is het eeregestoelte voor den Minister van Binnenlandsche Zaken, daarachter zullen de zoo straks genoemde autoriteiten worden geplaatst, en ter rechter- en linkerzijde van de zaal de overige genoodigden en de pers.

      Als ceremoniemeesters zullen op verzoek van den Min. van Binnenl. Zaken bij deze plechtigheid fungeeren de hh. G. van der Aa, Jhr. W. J. Backer, F. E. Blaauw, D. G. Boissevain, Jos. Th. J. Cuypers, J. C. Dirksen, E. J. Driessen, Th. von Hemert, Ph. van Hoorn, W. H. van Hoorn, W. E. van Lennep, F. C. Muijsken, J. Praetorius, J. Rahusen Pz., W. F. Schäper Claus, Mr. A. M. A. Smits, Mr. B. J. A. Sterck, Mr. Th. Stuart, J. G. Wertheim A.Cz. en L. Wertheim Jz.

      Wanneer allen hunne plaatsen hebben ingenomen zal het koor, onder leiding van den Heer Daniël de Lange, het eerste gedeelte van de door hem gecomponeerde cantate, woorden van den dichter J. J. L. ten Kate, ten gehoore brengen. Daarna zal Z. E. de Minister van Binnenlandsche Zaken de inwijdingsrede houden, waarna het tweede gedeelte der cantate zal worden uitgevoerd.
      Na afloop hiervan verlaten — terwijl de overige genoodigden op hunne plaatsen blijven — de straks genoemde autoriteiten, met den Heer Heemskerk aan het hoofd, de zaal en begeven zich langs de eere-trap naar de groote Voorhal.
      Daar zal de oorkonde, die, volgens bepaling van den Minister, ter gedachtenis aan deze plechtige opening is opgemaakt, worden geteekend, om in het Museum bewaard te blijven. Deze oorkonde, versierd met wapenschilden en gekleurde hoofdletters, is op perkament geteekend door den Heer Jos. Th. J. Cuypers, den zoon van den bouwmeester van het Museum.
      Het prachtig uitgevoerde document, dat bestemd is om voor het verste nageslacht bewaard te blijven, is van den volgenden inhoud:

      »In den jare MDCCCLXXXV den XIII Juli, het XXXVII jaar der Regeering van Koning Willem III, is namens Zijne Majesteit door Zijne Excellentie den Minister van Binnenlandsche Zaken Mr. Jan Heemskerk Az. het Rijks Museum geopend.
      De bouw, in MDCCCLXXVII aangevangen, werd volgens de ontwerpen en onder de leiding van den architect der Rijks Museumgebouwen Petrus Josephus Hubertus Cuypers uitgevoerd.
      En is ter herinnering hieraan deze oorkonde onderteekend door de bij de plechtigheid der opening aanwezige autoriteiten.«

      Wanneer de onderteekening is afgeloopen, begeven de autoriteiten zich door de Eere-zaal naar de Rembrandtzaal. Inmiddels kunnen zij, langs de acht — vier ter weerszijden — kabinetten gaande, een blik werpen op de daar opgehangen kunstschatten, waaronder, om maar enkelen te noemen, de beroemde Schuttersmaaltijd van Van der Helst, de Regenten van het Spinhuis, van K. du Jardin, het groote Regentenstuk van Dirk Sandvoort, de portretten van P. C. Hooft en Vrouwe van Oldenbarneveld, door P. Moreelse, en die van den Burgemeester Andr. Bicker en den Baljuw van Muiden G. Bicker, beiden door Van der Helst, niet het minst de aandacht zullen trekken.
      Gaandeweg zal die aandacht echter worden afgeleid naar het glanspunt van het Museum, »Rembrandt’s Nachtwacht«, die reeds van verre door zijn onovertroffen lichteffect boeiende, thans daar, in de grootsche en indrukwekkende halle, in zijne nieuwe omlijsting, in al zijne nooit genoeg te roemen schoonheid prijkt.
      Hier gekomen zal de Burgemeester van Amsterdam, Mr. G. van Tienhoven, in eene rede, waarin hij in de eerste plaats den schilderkoning huldigen zal, dit kostbare doek namens het Gemeentebestuur aan de hoede van het Rijk aanbevelen en overgeven, waarna het door den Minister van Binnenlandsche Zaken zal worden aanvaard.
      Eerst nu is het oogenblik aangebroken, dat ook de overige genoodigden hunne zitplaatsen kunnen verlaten, om deel te nemen aan den rondgang door het Museum, die thans van uit de Rembrandtzaal een aanvang neemt.
      Na den tol van bewondering aan ’s Meesters meesterstuk te hebben betaald, geldt die ook in hooge mate zijne »Staalmeesters«, ter rechterzijde opgehangen. Hierbij moet zich echter voor het oogenblik de beschouwing van Rembrandt’s penseel beperken, daar de stukken, die o. a. in de collectiën Van de Poll en Van der Hoop aanwezig zijn, daaruit niet mogen worden verwijderd, en die men dus eerst straks in oogenschouw kan nemen.
      Men vindt hier echter aanstonds gelegenheid om zich ten deele voor dat gemis schadeloos te stellen.
      Ter linkerzijde van »de Nachtwacht« hangt het groote schutterstuk van Frans Hals, met dertien beelden te voeten uit, twee in zittende en de overige in staande houding; verder aan de zijwanden, een schutterstuk met drie en twintig beelden van Thomas de Keyzer, een schuttersmaaltijd met vier en twintig beelden te voeten uit van Paulus Moreelse, een schutterstuk met negentien beelden van Joachim Sandrart, voorstellende het korporaalschap van kapitein van Swieten, een schutterstuk van Bartholomeus van der Helst met twee en dertig beelden te voeten uit, en eindelijk, een schutterstuk met twaalf beelden van Govert Flink.
      Het zou ons natuurlijk te ver voeren, wanneer wij van ieder der zalen, die men nu doorwandelen gaat, ook slechts het voornaamste wilden noemen. Wij hebben met deze Rembrandtzaal een uitzondering gemaakt, als eene hulde aan den schildervorst, wiens roem, door de gansche wereld verbreid, die uitzondering ten volle waardig is.
      Thans bepalen wij ons tot de beschrijving van den weg, die vervolgens door den stoet genomen wordt. De Karolingische zaal, de Internationale zaal, waarin voor een deel de verzameling van het Trippenhuis, voorts twee zalen met schilderijen uit de Nederlandsche school der 14e, 15e en 16e eeuw, verder twee zalen met schilderstukken uit de legaten Dupper en van de Poll. Hier vindt men o. a. een fraai vrouwenportret van Rembrandt en voorts kostbare stukken van Jan Steen en Ferdinand Bol. Uit deze zalen komt men in die, waar, onder meer, de Chirurgijnsgilde-stukken zijn opgehangen, en waar men, behalve kolossale stukken van Troost, een onafgewerkt doek van Rembrandt, een les in de anatomie, kan bewonderen. Langs deze zalen loopen even als aan de overzijde — dus te zamen tien — vijf kabinetjes met kleine stukjes uit de Hollandsche school der 17e eeuw. Overal, ook daarin, heerscht een prachtig licht.
      Nu de Voorhal doorgaande, om zich naar het westelijk gedeelte van het gebouw te begeven, komt men, behalve aan de zoo even genoemde vijf kabinetjes, waardoor zij begrensd wordt, aan eene groote zaal, waarin het 17e eeuws gedeelte van de Verzameling Van der Hoop is opgehangen; voorts in vier zalen van kleinere afmeting, waarin het moderne gedeelte van Van der Hoop, van het Paviljoen te Haarlem, en de collectie der Vereeniging tot vorming van Hedendaagsche kunst, eene plaats heeft gevonden. In die laatste afdeeling komen reeds prachtige en kostbare stukken voor. Na verder nog eene groote zaal, waarin het overige deel der schilderijen van het Paviljoen te Haarlem is opgehangen, te hebben doorloopen, komt men in eene zaal of vertrek van het Oudheidkundig Genootschap, voorstellende, tot in de minste bijzonderheden, een Regentenkamer van het Leprozenhuis uit de 17e eeuw. Nu de Rembrandtzaal, de Eerezaal en Voorzaal doorgaande en de westelijke eeretrap afdalende, komt men, na nog een vertrek van het Oudheidkundig Genootschap — waarin weder een oude kamer — te hebben doorloopen, in eene groote zaal voor tijdelijke Tentoonstellingen bestemd. Voorloopig zullen daarin opgehangen worden al de plannen, teekeningen, modellen enz. die tot den bouw van het Museum betrekking hebben, en waaruit men dus de geschiedenis van dien bouw in al zijne bijzonderheden zal kunnen nagaan.
      Na ten slotte Bibliotheek en Prentenkabinet — het laatste vooral merkwaardig om zijn rijken platenschat — vluchtig te hebben bezichtigd, komt men eindelijk op de westelijke binnenplaats, waar, behalve vele oudheidkundige reproductiën, o. a. een gedeelte van den gevel van het Stadhuis in Den Haag, de koorbank uit de kerk te Bolsward enz., de overige prachtige cartons van Sturm, als modellen gediend hebbende voor de tegelbeschildering van het Museum, zullen te zien zijn.
      Hier zal den Architect Cuypers, door belangstellenden, vrienden en vereerders, een eerepenning in goud, zilver en brons worden aangeboden, en aan ieder der onderteekenaars van de oorkonde een ex. in brons worden uitgereikt; terwijl hem verder nog eene eigenaardige ovatie wacht van al de werklieden die aan het Museum hebben gearbeid, in hunne werkpakjes en met hun gereedschap.
      Daar, na deze lange wandeling, eenige rust en verversching niet onwelkom zullen zijn, is ook daarvoor gezorgd, en biedt eene daarvoor ingerichte zaal den vermoeiden wandelaar vóor zijn vertrek uit het Museum rust en lafenis aan.
      Hiermede is dat gedeelte van het openingsfeest afgeloopen. Terwijl de bezoekers zich inmiddels verspreiden, begeven de autoriteiten zich successievelijk naar Maison Couturier, waar hun, door den Minister Heemskerk, een diner van 40 couverts wordt aangeboden.
      Ten einde ook het volk dien dag deel te doen hebben aan het feestgenot, zullen op Kattenburg door Sonneman’s kapel, en op het Marnixplein door die van den Heer Koenen, ’s avonds van halfzeven tot halfnegen muziek-uitvoeringen worden gegeven; terwijl ’s avonds te elf uren op het IJ een &root vuurwerk zal worden ontstoken.
      Te acht uren zullen in het Paleis voor Volksvlijt, ter eere van het feest van den dag, door het personeel van het Paleis Tableaux vivants worden voorgesteld, die op de opening van het Museum betrekking hebben.
      Zij zullen bestaan uit drie groepen. De eerste zal voorstellen: de Schuttersmaaltijd van Van der Helst, de tweede: Jan Steen’s St. Nicolaasavond, en eindelijk de laatste: de Nachtwacht van Rembrandt.
      Wij hadden gisteren avond gelegenheid de repetitie er van bij te wonen en kunnen reeds nu de verzekering geven, dat deze voorstellingen een zeldzaam genot zullen te smaken geven.
      Niet slechts dat onder toezicht en leiding van den kunstschilder, den Heer J. C. Greive, de costumes zooals zij op de schilderij voorkomen tot in de minste bijzonderheden nauwkeurig zijn nagebootst, maar ook de onbewegelijke stand der handelende personen verdient in hooge mate bewondering.
      Het heeft niet weinig studie, moeite en inspanning gekost, om de verschillende lichteffecten dezer zoo uiteenloopende doeken weer te geven, en vooral was die moeielijkheid niet gering bij de Nachtwacht. Maar men heeft ze eindelijk zóó weten te overwinnen, dat de voorstellingen inderdaad betooverend zijn.
      Deze voorstellingen zullen Maandagavond ook worden bijgewoond door allen, die aan den bouw van het Museum gearbeid hebben.
      Na afloop hiervan zullen de genoodigde autoriteiten, door de zorgen van het Gemeentebestuur, met rijtuigen en trams naar de Prins Hendrikkade, voor het Hôtel du Passage, worden gebracht. Daar zal eene a giorno verlichte stoomboot gereed liggen om hen het IJ op te varen, ten einde getuige te kunnen zijn van het aldaar af te steken vuurwerk, waarmede de feestelijkheid zal worden besloten.
      Al heeft dus het feest niet die afmetingen gekregen die men er aanvankelijk aandacht te geven, en draagt het nu meer een huiselijk karakter, wanneer het weder gunstig is, belooft het algemeen een aangenamen dag te zullen verschaffen.