Het Vaderland/Jaargang 41/Nummer 96/Avondblad/Kunst- en letternieuws

Uit Wikisource
‘Kunst- en letternieuws’ door een anonieme schrijver
Afkomstig uit Het Vaderland, dinsdag 6 april 1909, Tweede Avondblad, [p. 1-2]. Publiek domein.
[ Tweede Avondblad, 1 ]

KUNST- EN LETTERNIEUWS


— Julia Culp geeft Donderdag 15 April een liederenavond in Diligentia. Zij zal liederen van Schubert, Brahms, Löwe en Oud-Ned. liederen ten gehoore brengen.

— Adalin Fermin zong in den Salon te Berlijn vier Loverkens van Nicolaï en vier van zijn eigen Fransche liederen. De Loverkens werden uitbundig toegejuicht en zijn vierde eigen lied moest hij bisseeren.

Heden zingt Fermin liederen van Chaminade in den Lyceum-Club.

— In een brief uit Amsterdam aan de Frankf. Ztg. wordt de uitvoering van Die Geschöpfe des Prometheus en Hutschenruyter’s Het Beethovenhuis besproken. Aan het [ Tweede Avondblad, 2 ]slot schrijft de correspondent: Es hat Leute gegeben in Holland, die in edler Selbstlosigkeit und in aller Stille Riesensummen für Wagner-Aufführungen gestiftet haben. Und nun, nachdem ich diese jonge hingebungsvolle Schar Die Geschöpfe des Prometheus habe verkörpern sehen, scheint mir die Möglichkeit nicht mehr so feme liegend, dasz wirklich eines Tages das grosze weihervolle Beethoven-Monument seine machtvollen, ernsten Mauerflächen in den endlosen Himmel am Meere emporrecken werde.

— Men schrijft aan De Tel.:

De declamator en treurspeler Vogel, die na zijn ontslag als officier uit den militairen dienst bij de reserve overging, is thans voor eenige weken onder de wapenen opgekomen bij zijn korps, het regiment grenadiers en jagers, ten einde vóór zijn kunstreis buitenslands te voldoen aan de alsnog op hem rustende verplichting. De artist, die in den laatsten tijd meer gewoon was bij zijn voordrachten of type-vertolking zich in het losse kleed der Grieken, Romeinen, of van andere klassiek volken te bewegen, ziet men thans in den uniform van 1n reserve-luit. bij het keurkorps. De gladgeschoren tooneelspelerskop, die Vogel zich sedert hij het pad der kunst betrad gegeven heeft, steeks nogal vreemd boven zijn officierskleeding uit.

— „Daar ben ik weer!” En...... daar kwam Bachigaloupi Tourniaire — òf zooals de vrienden kortweg zeggen: Loepi — ten tooneele, weer geheel hersteld, na maanden lang rustkuur te hebben gehad.

Hartelijk en welmeenend begroette hem het publiek. En toen hij eenige oogenblikken later, vóór hij weder het tooneel verlaten zou, zei: „Maar mijn grootste geluk is, dat ik weer vroolijk en gezond bij jelui ben!”, toen barstte de geheele zaal in blij gejuich uit, omdat allen die woorden op hem zelf toepasten en toonen wilden hoe dankbaar zij waren dezen grooten kunstenaar weder volkomen hersteld voor zich te zien.

En Tourniaire speelde weer als vanouds: prettig, vroolijk, voornaam, opgewekt en geestig zijn oude rol van George Richter in Moser’s blijspel Ultimo. En zóó verwonderlijk jong, dat het een wonder is! Dezelfde rol speelde hij al vóór meer dan 25 jaar. En toch is Tourniaire jong in die rol, en zal geen der jongeren het hem verbeteren.

(N. v. d. D.)

— Naar aanleiding der vertooning van Antigone werd opgemerkt: „Louis Bouwmeester was niet rolvast, maar wel spelvast”, waaraan woorden van groote waardeering voor het meesterlijke en klassieke spel werden toegevoegd. Nu eerst verneemt het N. v. d. D. van Bouwmeester zelf, dat hij dien avond zeer ongesteld was en het spelen hem zwaar viel. „Dat verklaart de schijnbare niet-rolvastheid. Maar hoe bewonderenswaard blijft dan, bij ongesteldheid, zulk kernachtig en klassiek spel! „Och, — zei Bouwmeester — „dat spel is ons, mij, mijn zuster en Frits, die dood is — bijna aangeboren en...... ook aangeleerd. Mijn vader liet ons het treurspel zeggen, en die wees ons dan aan, hoe het zijn moest, en hoe Andries Snoek het deed. Soms gebruikten wij een boezelaar voor een Grieksch kleed, om het „mantelwerpen” te leeren. Doch op zeggen kwam het aan, op eenvoudig, in stijl en karakter zeggen, zooals mijnheer Snoek — de oudere artisten spreken altijd met eerbied over groote voorgangers — dat gedaan had; want dat moet, volgens mijn vader, zoo groot, neen niet te zeggen geweest zijn. Mijn vader beweerde: wie treurspel spelen kan, kan alles spelen. Mijn grootvader heeft veel met en naast Andries Snoek gespeeld. Snoek’s geluid kon zoo majestueus, z’n gebaar zoo gebiedend en z’n oog zoo vol uitdrukking zijn, dat hij eens, in een treurspel m’n grootvader iets gebiedends en vertoornds moetende toevoegen, dit zoo ontzagwekkend deed, dat m’n grootvader van schrik en ontzetting achteruit stoof. En diezelfde Snoek, die zoo koninklijk speelde, was de bescheidenheid zelf. Toen hij te Arnhem speelde en even vóór hert „opkomen” hoorde, dat de gouverneur van Gelderland in de komedie was, raakte hij van de wijs en zeide tot mijn vader: „Roos, hou me vast!”

— Het bericht, dat Gustav Frensson de laatste hand aan een drama zou leggen, wordt door dezen zelf tegengesproken. Hij is noch met dramatische plannen bezig, noch is hij van plan dat te doen.

— De toestand van den reeds vrij bejaarden schrijver Ludwig Pietsch is zeer bevredigend. De koorts is geweken en de zieke doet dagelijks zijn gewone werk.

— Te Dublin is overleden de Iersche dichter John. Willington Synge. Met Yeats was hij de stichter van het National Irish Theatre, waarvvoor hij o. a. geschreven heeft The Well of the Saints, The Playboy of the Western World en The Tinkers Wedding.

— Te Venetië is uit de kerk Madonna dell Orto een prachtig Madonnebeeld van Giovanni Bellini gestolen. Van de daders geen spoor.

— De Philharmonischer Verein te Mannheim heeft Zondag zijn vijftigjarig jubileum gevierd. Ter gelegenheid daarvan is een feestuitgave verschenen, waarin de geschiedenis der vereeniging benevens een aantal programma’s is afgedrukt. Aan het herdenkingsconcert werkten o. a. mede de violisten Halir en Rosé, die o. m. het D-moll-concert van Bach, het adagio uit het H-moll-concert van Spohr en de sonate voor twee violen van Philipp Emanuel Bach voordroegen. Frl. Hempel bracht door haar zang de toehoorders in geestdrift.