Het Vaderland/Jaargang 53/7 september 1921/Avondblad/Collectie Van Maanen
‘Collectie Van Maanen’ door Just Havelaar |
Afkomstig uit Het Vaderland, woensdag 7 september 1921, Avondblad B, p. 2. Publiek domein. |
COLLECTIE VAN MAANEN.
Het Vaderland berichtte reeds dat de heer W. van Maanen te Hoorn zijn familieportretten aan de gemeente ’s-Gravenhage ten geschenke bood. Het bericht was misschien niet zeer duidelijk. De bedoeling van den heer v. Maanen is te zorgen dat deze 32 schilderijen voor Nederland verzekerd blijven. Voorioopig houdt de heer van Maanen de stukken (00 één na) in bruikleen. En verondersteld kan worden dat de eerst rechtkrijgende mannelijke afstammelingen van des schenkers vader, die den naam van Maanen dragen, eveneens de feitelijke bezitters der familie-portretten zullen blijven. Het verborgen beginsel dezer schenking is, dat kunstwerken aan de gemeenschap toebehooren, dat de bezitters dier kunstwerken ze slechts ter leen hebben en niet gerechtigd zijn er naar willekeur mede te handelen. Hierin heeft de heer van Maanen een goed en sympathiek voorbeeld gegeven.
Intusschen had de heer van Maanen de bizondere vriendelijkheid mij zijn verzameling te toonen.
Men vindt hier vier kleine, zeer verzorgde en toch pittig geschilderde portretjes van Maes, krachtig van kleur en van toets. De geportretteerden behooren tot de aristocratie der burgerij uit deze nadagen van Holland’s grooten bloeitijd; en als zoodanig, als meer verfijnde, en toch nog krachtige burgers, werden ze door Maes ook zeer bewust gezien. Opmerkelijk is het volkomen moderne type van een der geportretteerde vrouwen, die een spiritueele dame van dezen tijd kon zijn. Zulk een type vindt men onder de oud-Hollandsche huisvrouwen haast nimmer. Maes doorvoelde die geestelijke fijnheid, zonder in zijn uitbeelding tot ’t modieuze en opgesierde der decadentie te vervallen.
Deze decadentie kondigt zich eer aan in de beide portretjes van Netscher, waarvan het mans-portret verre het beste is. De voordracht van dit werkje heeft heel de zachtvloeiende weekheid en delicate pronkzucht, die den uitgebeelde zelf eigen is. Melancholiek en zwak is deze dandy met zijn blonde en zijachtige allonge-pruik, zijn kanten das, tegen een donker perspectief, dat een park en een Venus-beeld suggereert, met vleiend zelfbehagen geschilderd.
Dezelfde pralende schoonheids-zin, maar opzichtiger, herkennen we in het groote schilderij van Hanneman, dat een in blauw satijn gekleed meisjes ten voeten uit weergeeft. Een bonte papegaai, een rijk stilleven van ooft, het uitzicht op een park, voltooien den indruk van materieele welvaart, van koopmans-bluf uit den tijd toen de Oost-Indische Compagnie het vaderlandsch kapitaal beter verzorgde dan de vaderlandsche cultuur. En toch heeft ze iets fijns, haast iets kinderlijks, dit vreemd opgetooide meisje, dat verwonderd schijnt over al de bonte weelden harer omgeving en dat haar kinderdroom nog ongerept bewaarde.
Zeer vele portretten van Hendrik van Limborch (1681—1759) vormen de kern der verzameling. Het is Netscher’s geest die hier het meeste doorwerkt, zooals Netscher dan ook de donzige verwijfdheid onzer 18e eeuw het meest voorvoelde. Bleek, afgedempt, vermoeid werk van een zeer verfijnden aristocraat. Er zijn drie zelfportretten bij, waarvan één waarschijnlijk nu reeds in het Haagsch Museum zal konen. Een schilder als deze zal zich in zijn zelf-portretten het volledigst uiten, want een eenigszins ijdele zelfvervuldheid is van zijn wezen onscheidbaar en in heel de wereld vindt hij niets, dat met zijn idealen volkomen overeenstemt dan zijn eigen gestalte. Vrouwelijkheid is zijn voornaamste eigenschap. Vrouwelijk ook is de soort van belangstelling die hij voor zichzelven koestert. Zijn zwakheid en zijn weemoed vereert hij als het dichterlijke; maar dit dichterlijke is nog niet tot de romantische kunstenaars-afzondering verscherpt: van Limborch voelt zich niet den artiest, die zich van de overige menschheid onderscheidt; integendeel, hij begrijpt zichzelf als den voorbeeldigen burger, den verfijnden patriciër met zijn kalme en ietwat moede laatdunkendheid. En daarom heeft zulk een zelf-portret ten slotte een algemeener cultuur-belang, is het in zekeren zin representatiever, dan de latere zelf-verheerlijkingen der romantici.
Nog wil ik noemen twee, aan Scheltema toegeschreven portretjes, die op de tentoonstelling der 18e eeuwsche portretkunst te zien waren, het strak, sober en psychologisch portret eener oude dame door Cels (uit 1820); twee portretten van Hendriks uit dienzelfden tijd.
De miniaturen hebben niet veel belang. Men vindt daaronder de puntige, ietwat schrale beeltenis van den staatsman C. F. van Maanen.