Het Vaderland/Jaargang 61/24 december 1930/Avondblad/Weekbladen

Uit Wikisource
Weekbladen
Auteur(s) Anoniem
Datum Woensdag 24 december 1930
Titel Weekbladen
Krant Het Vaderland
Jg, nr 61, ?
Editie, pg Avondblad C, 2
Brontaal Nederlands
Bron delpher.nl
Auteursrecht Publiek domein

WEEKBLADEN.

      Theo van Doesburg schrijft in Binnenhuis over intérieur-beelding en dan weet men dat het buitenissigste nog niet vreemd genoeg is. De afbeeldingen bewijzen het ook. Zoo b.v. de tafel voor een bloemist — wat er speciaals voor ’n bloemist aan is, ontgaat ons — met een soort van portefeuille er in; de Fransche fauteuil in nikkel en caoutchouc, een „fauteuil” zonder armleuningen, de bureaustoel van de Delaunays, waarbij de zitting op een onderstuk staat dat voor een tabouret ontworpen lijkt en de fauteuils van den Amerikaan Kiesler, welke op nikkelbuizen onderstand leuningen bezitten — ’t zal wel triplex zijn — welke fortmuren gelijken in zwaarte en breedte.
      In de begrippen homogeniteit en contrast ligt, zegt hij, het zeer essentieele verschil van onzen tijd en de laatste twee of drie generaties, welke slechts een stijlbeginsel uit het verleden cultiveerden. Homogeniteit, symmetrie en localiseering van den toon van het interieur waren de wezenlijke kenmerken der klassieke school. In de begrippen uiterste contrastspanning, asymmetrie, onderdrukking vah elke natuurlijke materiaaleigenschap is vrijwel het essentieele van den nieuwen stijl samengevat.


      In een artikel over het wonen in Parijs in de Ind. Verlofganger wordt twijfel gewekt of de Cité Universitaire bij haar opzet veel succes zal hebben. Ze heeft n.l. tegen, dat zij te ver van het stadscentrum verwijderd ligt en de bewoners een gedeelte van de vrijheid die zij in de stad genieten moeten vaarwel zeggen.
      ’t Spreekt dat de woongelegenheid van de Parijsche arbeiders onder de bestaande omstandigheden uiterst gebrekkig is en indien wij daarmede vergelijken wat b.v. Oud in Rotterdam en Bruno Taut in Berlijn tot stand brachten, dan valt er voor Parijs nog een zeer grooten achterstand in te halen. Vooral in de fabriekscentra St. Denis en Courbevoie heerschen woon-toestanden, die iedere voorstelling beschamen. De krothuizen staan bedolven onder den fabriekswalm, gezinnen met acht en tien kinderen hokken hier bijeen in een door en door verpeste atmosfeer en de toerist die op den wagen van Cook door „lovely Paris” rijdt zou waarschijnlijk een vollediger blik op de „lichtstad” krijgen indien hij ook eens eenige uren verwijlde in deze bittere nooddruft en ellende.


      C. Mellink beschrijft in Spoor- en Tramwegen het nieuwe stationsgebouw met chefswoning in Putten, dat het bouwvallige station, de onbewoonbare chefswoning en de caducque loods — een gezellig trio — heeft vervangen; J. Janse vertelt hoe de Maasspoorbrug bij Mook ruim een meter is omhoog gebracht en de viaduct over den rijksweg Nijmegen—Maastricht daar verruimd. Ir. A. E. M. J. Hanlo zet de premieberekening bij de diensttractie door het ponskaartensysteem uiteen, ir. L. J. M. Dircx vertelt van de hellingafgraverij bij het „millioenen-lijntje”, i.c. den spoorweg Schaesberg—Kerkrade—Simpelveld. De grootste moeilijkheid leverde echter het grondtransport op van den hooggelegen Kaffeeberg naar het diepe dal van de Anselderbeek, een hoogteverschil van 32 M., dat langs een vrij steilen wand gevoerd moest worden. Ir. P. de Gruyter geeft allerlei karakteristieken betreffende Java’s machtigste berglijnlocomotief. Uiteengezet wordt waarom niet tot electrificatie van de lijn haar Zandvoort wordt overgegaan. Het verkeer met Amsterdam zou n.l. ’s zomers met ruim 50 pct. moeten stijgen wilde ’t rendabel zijn, hetgeen onwaarschijnlijk wordt geacht.