Naar inhoud springen

Het Vaderland/Jaargang 66/28 november 1934/Avondblad/Van schilderij tot lichtarchitectuur

Uit Wikisource
Van schilderij tot lichtarchitectuur
Auteur(s) Anoniem
Datum Woensdag 28 november 1934
Titel Van schilderij tot lichtarchitectuur
Krant Het Vaderland
Jg 66
Editie, pg Avondblad C, 1
Brontaal Nederlands
Bron kranten.kb.nl
Auteursrecht Publiek domein

VAN SCHILDERIJ TOT LICHTARCHITECTUUR


Kunst en tastzin


      Men meldt ons uit Amsterdam:
      Gisteravond heeft de schilder L. Moholy Nagy, vroeger leeraar aan het Bauhaus te Dessau, voor de leden en genoodigden van de afdeeling Amsterdam van de V.A.N.K. gesproken over de ontwikkeling van het schilderij tot lichtarchitectuur.
      Moholy Nagy legde er den nadruk op, dat hij slechts over de kunst zou spreken, hij zou geen poging doen ze uit te leggen. Hij wenschte den hoorders dezen raad te geven: Probeer den arbeid van den modernen kunstenaar te registreeren, wees bereid te zien, wees niet ongeduldig als ge niet aanstonds er in slaagt, tot het wezen ervan door te dringen, want zonder oefening kunnen de meeste menschen, die een schilderij slechts novellistisch zien, doch die niet erkennen het wezen van de kleur, het werk der moderne kunstenaars niet aanvaarden.
      De meeste menschen beleven de kleur niet, zooals het volk dat placht te doen, toen het in rood de liefde, in geel den haat, in groen de hoop herkende. De wereld moet opnieuw naar de kleur worden ontdekt: daarvoor is het noodig terug te vinden de elementen der vormgeving. In de eerste plaats dient het gevoel opnieuw te worden ontwikkeld, zooals dit op het Bauhaus te DessaU geschiedde. Daar ontwikkelden de leerlingen hun tastgevoel, door geblinddoekt verschillend materiaal te betasten: vanzelf, zonder dat hun dat van buiten werd bijgebracht, volgde een systematische rangschikking, ruw-glad, droog-nat, enz. En deze oefeningen werden vervolgens in beeld gebracht. Met een reeks lichtbeelden verduidelijkte de spreker deze uitbeelding.
      Nu is het merkwaardige, dat Marinetti, de leider der futuristen, toen hij in 1920 zijn manifest over den tastzin publiceerde, dezen tastzin tot kunst verhief. Zelfs zag hij reeds een toekomst, waarin de tastzin zóó ontwikkeld zou zijn, dat men „tastbare” tooneelstukken zou opvoeren. Intusschen zijn de tastoefeningen, zooals deze aan het Bauhaus werden beoefend, een uitgangspunt tot beschouwing van cubisme, futurisme, dadaïsme, enz.
      Kurt Schwitters, de Dadaïstische kunstenaar, maakte, toen hij zijn schilderijen uit allerlei materiaal (vodden, papier, blik, enz.) vervaardigde, intuitief gebruik van den tastzin. Hij was een voorlooper van de bewuste tastoefeningen.
      Picasso trad de schilderkunst op analyseerende wijze tegemoet: hij legde de elementen der zakelijke wereld bloot en onderschreef Cézannes uitspraak: Alle natuurvormen kunnen worden teruggebracht tot kogel, kegel en cylinder. Bovendien is de vorm afhankelijk van materiaal en werktuig.
      Reeds de impressionisten kenden, in weerwil van de novellistische uitbeelding den indruk, dien de kleur op zichzelf maakte en kwamen zoodoende tot pointilleeren.
      Picasso wilde demonstreeren, dat niet alleen het penseel, maar ook het potlood van belang is voor de factuur en tevens wilde hij de voorwerpen in waarheid vastleggen, zooals de fotograaf het niet vermag. Feitelijk zijn zijn doeken een anticipatie van het moment, zooals de film het grijpt.
      In tegenstelling met Picasso is Kandinsky de abstracte kunstenaar: deze kent niet het probleem van het materiaal, maar zoekt te verwezenlijken de psycho-physische werking van de kleur. Het neo-plasticisme, het constructivisme, Mondriaan, van Doesburg, erkennen deze werking en trachten ze te hanteeren. Vast staat, aldus spr., dat kleur ruimtelijke werking heeft. Door middel van een schakelsysteem kan men met electrisch licht een kleurenlichtspel teweeg brengen, waarvan we tot nu toe nog pas de eerste beginselen hebben ontdekt. We kennen een primitief lichtspel in een besloten ruimte, maar voorteekenen zijn er, dat dit tot de open ruimte zal worden uitgebreid.
      Reeds brengt de film plastische simultaaneffecten; spr. gelooft in een „lichtpiano”, in lichtfresco’s in de ruimte aangebracht.


      Een groot aantal lichtbeelden bracht afbeeldingen van moderne filmmogelijkheden, waaruit duidelijk bleek hoe de moderne kunstenaars intuitief brachten, wat de filmfotografie later objectief vastlegde. „Het is de ellende van dezen tijd”, zoo eindigde spr. zijn zeer boeiende lezing, dat we de elementen der techniek niet beheerschen. De schilders zijn met architecten, litteratoren, andere beeldende kunstenaars de wegbereiders naar deze beheersching.”
      Met een kort woord dankte de Voorzitter der afdeeling Amsterdam de heer Paul Bromberg, den spreker, wiens expositie, thans in het Stedelijk Museum geopend, de bevestiging is van zijn beschouwingen.