Het Vaderland/Jaargang 68/1 februari 1937/Avondblad/Hooge tol voor copyright

Uit Wikisource
Het Vaderland, maandag 1 februari 1937

‘Hooge tol voor copyright. Boeken van bibliotheken’ door een anonieme schrijver, Avondblad C, p. 1

[ Avondblad C, 1 ]

HOOGE TOL VOOR COPYRIGHT


Boeken van bibliotheken

(Van onzen correspondent).

Londen, 30 Jan.

TOEN DE Engelsche schrijver Somerset Maugham nog niet beroemd was en reden had verstoord te zijn op uitgevers, die zijn manuscripten weigerden, moet hij eens hebben gezegd, dat uitgevers niet moesten leeren lezen en dat het genoeg was indien zij hun handteekening konden zetten. Uit een copyright-quaestie, die al weken lang het onderwerp is van ingezonden stukken in de Times, zou men kunnen afleiden, dat de raad van den verbitterden schrijver overbodig was, want dat de Britsche uitgevers inderdaad niet kunnen lezen, althans niet goed genoeg om hun beurs te beschermen.
De quaestie gaat over een alinea van een artikel in de Copyright-wet van 1911. Ze levert ook een nieuw voorbeeld van de dubbelzinnigheid, die kan blijven bestaan in zorgvuldig gestelde teksten van wetten. De hier bedoelde wetgeving verlangt dat uitgevers, voor de bescherming van hun copyright, exemplaren van hun uitgaven moeten zenden naar de vijf nationale boekerijen, die van het Britsch Museum en die van de universiteiten van Oxford, Cambridge, Edinburg en Dublin. De uitgevers hebben altijd als vanzelfsprekend aangenomen, dat die boekerijen present-exemplaren zouden ontvangen. Van den eersten dag van de wetgeving af is dat blijkbaar zoo begrepen en even blijkbaar heeft men er de wetgeving nooit op nagelezen. Eerst nu, een kwarteeuw later, heeft een uitgever de aandacht gevestigd op een belangrijk verschil in de bewoordingen van de alinea’s betreffende de verzending van exemplaren van boeken aan de genoemde bibliotheken. De alinea betreffende het Britsch Museum zegt duidelijk dat de uitgevers de werken zullen toezenden op eigen kosten. De woorden „op eigen kosten” komen echter niet voor in het deel van het wetsartikel, dat gaat over de toewijzing van nieuwe uitgaven aan de andere bibliotheken[.] Bovendien heet het daar, dat Oxford, Cambridge, Edinburg en Dublin schriftelijk en binnen een jaar, nadat ze in het licht is gegven, om een nieuwe uitgave moeten vragen indien ze een exemplaar er van willen bezitten. De uitgever, die de zaak aan het rollen heeft gebracht, maakt hieruit op dat de boekerijen, die van het Britsch Museum uitgezonderd, voor haar exemplaren moeten betalen en dat de uitgevers, door 25 jaar lang presentexemplaren te sturen, bijna een millioen pond armer zijn dan zij hadden behoeven te zijn.
Geen wonder dat de Times overstroomd wordt met pennevruchten uit uitgeverskantoren en van schrandere juridische vorschers, die, zooals gewoonlijk, om beurten den uitgever — die wat laat was met zijn onthulling — bijvallen of afvallen. De belangrijkste bijdrage tot het dispuut is tot op heden echter de mededeeling van den leider van het agentschap der copyright-bibilotheken — die de boeken voor de genoemde universiteitsbibliotheken in ontvangst neemt — dat hij geen bevoegdheid heeft rekeningen, die de uitgevers zouden willen inzenden, te betalen.
Het vraagstuk is nog midden in zijn bespreking en zijn oplossing wordt door de naaste belanghebbenden met groote belangstelling tegemoet gezien.