[ 1 ][E] DENBURG den 8 Juli. Donderdag is met een ſchip, laatſt van Londen, herwaards gebragt een Egyptiſche mumie of gebalſemt lichaam, het welk door den grave van Morton tot een ge[schen]k aan ’t collegie der natuurkunde gezonden is. Dewyl in aloude [tyden] gewoonte was, de lyken van koningen en andere voorname [perso]nen te balſemen, zoo zegt men, dat dit een diergelyk lichaam, en [ontre]nt drie duizend jaaren oud is. Het gemelde lichaam [ligt?] in een kiſt, gemaakt zoo men zegt van wilde vygebomenhout, en [met?] lynwaad opgerolt, en beſtreken met een ſoort van balſamique com[positi]e, waardoor de lichamen van bederving bevryd blyven; en daar[enbo]ven met veele goude beeldſprakelyke teekens of hieroglyphica ver[sier?]t. Men vind diergelyke mumien in Egypten in de holen en oude [gra]fſteden, zoo als ook onder dr puinhopen der pyramiden, van waar [men] ze heimelyk moet zien te krygen, om dat de Egyptenaars niet wil[len] gedogen, dat dezelven buitenslands vervoert worden. De voornaamſte [ingre]dienten, waarvan de balſem gemaakt wierd, waren myrrhe, aloë, [gom v]an cederhout, zout, waſch, honich, ſaffraan, pleiſter, hars, [onleesbaar]-olie, Jodenlym, en andere ſpeceryen en oliën. Men vind ’er ook, [die i]n kiſten leggen van ſaſſafrashout, en doorgaans is het aangezicht [met] geſlagen goud bedekt. De mumien zelf zyn vleeſſig en licht, en [zien] er uit als gerookt vleeſch, naamlyk donker en zwart bruin van [kle]ur.
[De] laatſte brieven van Aberdeen melden, dat by derzelver vertrek de [bran]d in het boſch van Glentanner noch niet gebluſt was, niettegen[ſtaan]de eenige honderd menſchen bezig waren, en zoo veel mogelyk de bo]men om verre te hakken en weg te halen. Diezelve brieven voe[gen] daarby, dat het gemelde boſch reeds ter lengte van drie mylen [om?] in de aſſche gelegt, daaronder het grootſte gedeelte van het jonge [onleesbaar]ſoen. Men verneemt, dat die brand door twee booswichten gestich]t is, die de vlucht genomen hebben.