Ideën I/Inleiding
Ideën I door Multatuli |
Inleiding · Ideeën: 1 · 2 · 3 · 4 · 5 · 6 · 7 · 8 · 9 · 10 · 11 · 12 · 13 · 14 · 15 · 16 · 17 · 18 · 19 · 20 · 21 · 22 · 23 · 24 · 25 · 26 · 27 · 28 · 29 · 30 · 31 · 32 · 33 |
[ 1 ]Wees bedeeld door de natuur met zucht naar kennis... maak van 't streven naar waarheid uw hoofddoel, uw eenig doel... offer alles op aan dat streven... verwaarloos alle belangen om dat ééne belang... betaal de geringe kans op slagen met uw rust, met uwe gezondheid, met uw welvaart, met alles wat een mensch offeren kàn... verlaat vrouw en kind, zeggende: Vrouwe, wat heb ik met u te doen? Kind, wat heb ik met u te doen? Ik zoek de waarheid... ziedaar mijne vrouw, ziedaar het kind van m'n hart.
Trek naar de woestijn... sla u een kemelhuid om de lenden, omgord u met lederen riem... voed u met sprink[ 2 ]hanen en wilde honig.
Denk, peins, overweeg... twijfel... overweeg nogmaals, en weder, en nogeens... altijd door, altijd op nieuw.
Rek uw begrip tot de uiterste grens der mogelijkheid van kennen, kunnen, weten, en begrijpen.
Schroef uw denkvermogen op tot de hoogste mate van bevatting.
Span uwe gedachten voor de logge vracht van alle onopgeloste vraagstukken... zweep ze voort met de kracht van uw wil, tot raders en zeelen kraken...
Hebt ge dit alles gedaan?
Als ge dit zult gedaan hebben tot uwe ziel vermoeid is, tot uw vleesch zich afscheidt van 't gebeente...
Als ge dan eindelijk meent iets te hebben geleerd, iets te weten, iets te begrijpen...
Keer dan terug uit de woestijn. Volg de inspraak van uw hart dat aandrijft tot meêdeeling, en zeg:
― Broeders, ik geloof deze zaak is alzoo... [ 3 ]Dan zal er afscheiding zijn tusschen wie u hooren.
Een gedeelte zal roepen:
― Deze mensch is slecht.
Dit zeggen zij die nadachten over de onderwerpen welke u bezighielden, waar die niet nadachten als gij, in de woestijn. Zij noemen u slecht, wijl ze vreezen dat het volk offer zal schatten boven gebrek aan offer, en inspanning nemen tot maatstaf om 't slagen te meten.
Antwoord denzulken door te wijzen op uw versleten kleed van kémelvel.
En een ander gedeelte zal bestaan uit hen die nooit hoorden van de dingen die ge overdacht, uit lieden die zich bezighielden met niets, al den tijd dien ge sleet in zoo zwaren arbeid.
En weder zullen deze zich verdeelen.
Het eerste deel zal zeggen:
― Mijnheer, net m'n idee.
Toon denzulken uw kleed van kémelvel, dat ge versleet [ 4 ]in de woestijn.
Maar 't ander deel zal zeggen:
― Meneer, dat ben ik niet met je eens...
Wijs hen op 't versleten kémelvel dat uw kleed was in de woestijn.
Dan zal het volk roepen:
― Wie is deze die een versleten kleed geeft als bewijs...
Antwoord daarop:
― Broeders, ik bid u in mijn kleed geen bewijs te zoeken voor wat ik zeide, maar een aansporing om te overdenken wat ik gezegd heb.