Jacobus Gerhardus van Niftrik Jr. en Petrus Herman Scheltema/De toren in de "levende stad"

Uit Wikisource
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
De toren in de „levende stad”
Auteur(s) J.G. van Niftrik Jr. en P.H.S.
Datum Zaterdag 30 december 1911
Titel De toren in de „levende stad”
Tijdschrift De Opmerker
Jg, nr, pg 46, 52, 413
Opmerkingen Michiel de Ruyter vermeld als De Ruijter
Brontaal Nederlands
Bron libserv.tudelft.nl
Auteursrecht Publiek domein

Ingezonden Stukken.


DE TOREN IN DE „LEVENDE STAD”.


Hoog geachte Heer Scheltema!


      In de eerste plaats mijn dank voor de opname van mijn vorig schrijver, in de tweede plaats mijn dank voor Uw persoonlijke beantwoording daarvan, het is zooveel aangenamer den degenstoot te pareeren van iemand, die voor U staat met ontbloot gelaat, dan den knupen te moeten afweren van een onbekende.
      Het was mij hoogst aangenaam te mogen constateeren, dat deze quaestie het gewone verloop heeft van de meeste quaesties; wanneer men elkaar maar eens spreekt, dan komt men dichter tot elkaar en in de meeste gevallen raakt men het wel met elkaar eens.
      Uit consideratie voor „Uw medewerker” noemt U zijne uitdrukkingen „kras”, tusschen de regels door kan men wel lezen, dat U de stad van De Ruijter niet een Zeeuwsch Abdera zoudt willen noemen, dat U Vlissingen nog levenskracht en levensmoed toekent; maar ook „Uw medewerker” wil ik recht later wedervaren, ik wil aannemen, dat hij de laatste vijf-en-twintig jaar niet in Vlissingen is geweest, zoodat hij niets heeft gezien van de reusachtige ontwikkeling van onze Scheepsbouwwerf en Machinefabriek en van de Maatschappij „Zeeland”, dat hij geen belang in Zeeland heeft, zoodat hij de tegenwoordige verhoudingen in Zeeland niet kent, dat zijne bezigheden hem verhinderen met ons het mooie feest te vieren op den 300sten Geboortedag van De Ruijter of tegenwoordig te zijn, toen Prins Hendrik de Zeevaart- en Machinistenschool opende, welke de naam van den grooten Zeeheld draagt, dat hij zomers liever gaat baden in Scheveningen of Ostende, dan in Vlissingen of Domburg, zoodat hij de kennismaking met Vlissingen niet heeft kunnen hernieuwen.
      Maar nu de Torenbouw! In mijn vorig schrijven zette ik reeds zakelijk en kort het standpunt van Burgemeester en Wethouders uiteen; Burgemeesters en Wethouders willen het silhouet van de stad bewaren en willen daarom den ouden toren herbouwen, maar Burgemeester en Wethouders willen geen brandbaar materiaal gebruiken in verband met het gevaar voor den toren zelf en voor de omgeving
      Dit standpunt van Burgemeester en Wethouders zal ik verdedigen in den Raad der Gemeente voor de mannen, die over de zaak hebben te beslissen en het standpunt van Burgemeester en Wethouders komt mij zoo rationeel en zoo logisch voor, dat er naar mijne meening niet veel redenaarstalent voor nodig is om den Raad te overtuigen.
      U verkeert dan ook in eene dwaling waar U meent, dat de door ons gevraagde adviezen moesten dienen als eene vingerwijzing voor de door ons te volgen richting; de Raad, die uit den aard der zaak grootendeels bestaat uit leeken op bouwkundig gebied, verzocht ons meerdere gegevens te verzamelen, waaruit kan blijken, dat gewapend beton werkelijk bestand is om langen tijd weer en wind te trotseeren en het vragen van inlichtingen had hoofdzakelijk ten doel die gegevens te verzamelen.
      Intusschen zijn wij geslaagd een groot aantal gegevens bijeen te brengen uit het binnen- en buitenland.
      Wat het aanbod van de heeren Frowein en Jalvingh betreft, wij denken er niet aan den Raad voor te stellen onzen bekwamen Stads-Bouwmeester te passeeren en een zoo belangrijk Bouwwerk op te dragen aan een ons onbekenden Architect.
      Het wekt Uwe verbazing, dat wij den herbouw van den Toren in gewapend beton willen uitvoeren; welnu, mijne persoonlijke ondervinding op dit gebied geeft mij alle vrijheid „het denkbeeld” krachtig te verdedigen, ik maak mij sterk, dat ik ook U aan de hand van de plannen en teekeningen zou kunnen overtuigen, dat het moeilijk zou zijn de schacht van den toren rationeeler inwendig te versterken dan met gewapend beton en dat de spits, van gewapend beton gemaakt, zal zijn eene hechte en sterke constructie, veel sterker dan een spits van het uitstekende eikenhout, waarover men vroeger had te beschikken, maar dat tegenwoordig niet eens meer te krijgen is.
      Nu nog een enkel woord over Uw naschrift: Vlissingen is eene stad, die zich gezond en krachtig ontwikkelt en het ziet er wèl naar uit, dat die ontwikkeling voorloopig zal doorgaan; hoelang die ontwikkeling echter zal duren weet U niet en weet ik niet, maar dat die ontwikkeling zou worden belemmerd door een brandvrijen toren en zou worden bevorderd door een brandbaren toren, zal wel niemand in gemoede gelooven, althans wij gelooven het niet; Veere, Arnemuiden, Zierikzee, Goes en Bergen op Zoom. alle voorheen groote havensteden aan de Schelde, zijn nog een schaduw van wat zij eens waren, ondanks de prachtige bouwwerken, die daar bestonden en gedeeltelijk nog bestaan, maar hun achteruitgang had heel andere oorzaken en de tegenwoordige ontwikkeling van Vlissingen heeft niets met onzen Toren te maken.
      Onder dankzegging voor de opname en met de verzekering van mijne volkomen hoogachting, heb ik de eer te zijn, van U, Mijnheer de Redacteur, de dienstwillige dienaar,


J. G. VAN NIFTRIK Jr., Wethouder van Openbare Werken.


      Het kan in de bestaande omstandigheden o.i. van weinig nut geacht worden, bovenstaande regelen uitvoerig te beantwoorden, maar wel meenen wij de aandachtige lezing daarvan te moeten aanbevelen aan allen, die in de Vlissingsche Torenquaestie belang stellen.
      Wij hebben er over gezegd, wat wij meenden niet te mogen verzwijgen en willen nu eerst den verderen loop der zaak afwachten, alvorens er nader op terug te komen, wel te verstaan wanneer dit noodig is en niet andere aangelegenheden van meer belang haar, zooals men dit dikwijls ziet, op den achtergrond dringen.
      Wij sluiten dus het debat met een tot den geachten inzender gericht: „Wellicht spreken wij elkander nader”.


P. H. S.