Jan Tideman/Vergadering van het Koninklijk Instituut van Ingenieurs

Uit Wikisource
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Vergadering van het Koninklijk Instituut van Ingenieurs
Auteur(s) T.
Datum Zaterdag 18 april 1874
Titel Vergadering van het Koninklijk Instituut van Ingenieurs
Tijdschrift De Opmerker
Jg, nr, pg 9, 16, [8]
Opmerkingen Pieter Caland vermeld als P. Caland, Pieter Maas Geesteranus als P. Maas Geesteranus, Augustus Elink Sterk als A. Elink Sterk, Jacobus Paulus Amersfoordt als J.P. Amersfoordt, Jan Barend Hendrik van Roijen als J.H.B. van Roijen
Brontaal Nederlands
Bron libserv.tudelft.nl
Auteursrecht Publiek domein

VERGADERING VAN HET KONINKLIJK INSTUTUUT VAN INGENIEURS.


      Den 14den April jl. hield het Instituut in het lokaal Diligentia te ’s Gravenhage eene niet zeer talrijk bezochte vergadering. De president was door ambtsbezigheden verhinderd tegenwoordig te zijn, zoodat de vice-president, het raadslid P. Caland, de vergadering leidde. Op de vraag van dezen of iemand het woord verlangde over de Notulen der overige Instituuts-vergadering van 10 Februari jl. vestigde het lid P. Maas Geesteranus, namens den heer A. Elink Sterk te Haarlemmermeer, de aandacht op eene, naar zijn beweren, onjuiste appreciatie van het lid Mr. J. P. Amersfoordt, in die Notulen medegedeeld en betrekking hebbende op de proefmaling te Gouda met de pompraderen van den heer J. H. B. van Roijen. Verder verlangde niemand het woord en de Notulen werden voor goed vastgelegd.
      Hierna werd voorlezing gedaan van de lijst van geschenken en een voorstel van den raad van bestuur van huishoudelijken aard door de vergadering aangenomen.
      De volgende stukken waren ingekomen:
      a. van den minister van binnenlandsche zaken een brief ten geleide van een verslag van den heer S. Thornton, te Hamburg, over het post-, telegrafen- en spoorwegverkeer en de exploitatie en verdere aangelegenheden van het Suez-kanaal en de maatschappij van den Oostenrijkschen Lloyd, met bijlage;
      b. van den hoofdingenieur van den waterstaat in Noord-Holland brieven ten geleide van eene opgave van de in 1873 in de Rijks zeehaven Nieuwediep binnengekomen zeeschepen met 60 en meer dM. diepgang, opgemaakt door het lid J. M. F. Wellan, en van waarnemingen aan den Helder en gemiddelde uitkomsten van die waarnemingen, opgemaakt door het lid W. Ph. de Kruyff;
      c. nota van het lid A. A. Bekaar over den invloed der afdamming van het Sloe op de Zeeuwsche stroomen, met teekeningen;
      d. mededeelingen van het lid A. Ph. Kapteyn: »het laatste perpetuum mobile;”
      e. brief van het lid J. D. C. M. de Roos, ten geleide van beschouwingen over het draagvermogen van eene aan beide einden volkomen en horizontaal bevestigde staaf van onveranderlijke doorsnede.
      Al die stukken zullen in handen van commissiën gesteld of als bijlagen tot de Notulen aan de leden worden medegedeeld.
      Door het lid Cs. de Groot werd het een en ander medegedeeld over het Amerikaansche Angle-iron, dat thans aldaar zeer wordt aanbevolen doch waarover door den spreker, die daaromtrent was geraadpleegd, een zeer ongunstig oordeel werd uitgesproken.
      Hierna vroeg het lid Dr. L. Cohen Stuart het woord om mede te deelen, dat hij van het lid A. N. J. van Hees, tegenwoordig onder den heer Cluysenaer belast met de opname op Sumatra, een brief had ontvangen, ten geleide van eene verhandeling over de ondervinding, opgedaan bij het gebruik van den tacheometer voor uitgebreide opnamen, welke hij namens den schrijver aan het Instituut aanbood.
      De spreker deelde daaruit het een en ander mede en voegde daar eenige opmerkingen aan toe, vooral ten doel hebbende te doen uitkomen, welke gewichtigste diensten dat werktuig bij eene definitieve opname van een spoorweg bewijzen kan. Het geprokene leidde tot eene wisseling van gedachten met de raadsleden N. H. Henket, T. J. Stieltjes en J. P. de Bordes en de leden Ph. J. Waller en Cs. de Groot, waarin ook op het bezigen van de anezoïde- en kwik-barometers werd gewezen.
      De secretaris deelde den staat van zaken mede met betrekking tot de toegezegde registers over de werken van het Instituut over de Instituutsjaren 1846–1869, waaruit bleek, dat dit lang gewenschte werk eerlang het licht zal zien.
      Na de pauze nam het raadslid Stieltjes uit het door het lid Cohen Stuart gesprokene aanleiding om eenige mededeelingen te doen over de wijze waarop door hem in 1861, op Java opmetingen waren gedaan, waarna over datzelfde onderwerp door de heeren de Bordes, Cohen Stuart, Rod. de Loo en H. G. Derx eenige opmerkingen werden in het midden gebracht, ook wat betreft de betrekkelijke waarde der militaire residentie-kaarten van Java, die op het topographisch bureau in bewerking zijn.
      In verband met hetgeen in de vorige vergadering door het lid Dr. E.F. van Dissel over het phosphorbrons was medegedeeld, vestigde het raadslid N. T. Michaëls de aandacht op een gedrukt verslag van proeven in overleg met den directeur van ’s Rijks-gieterij van bronzen geschut genomen, tot beproeving van den wederstand van een getrokken kanon van phosphorbrons, die eene hoogst onbevredigende uitkomst hadden opgeleverd.
      Het lid M. van Ruth, hield, als vervolg op vroegere mededeelingen, eene boeiende voordracht over de vervaardiging van hoekijzer uit verschillende pakketten, over de onderscheidene qualiteiten en eigenschappen en wijze van vervaardiging daarvan, over de kristallisatie van het ijzer, de beproeving en de middelen van onderzoek van bouten, enz., door teekeningen op het bord en monsters opgehelderd.
      Ten slotte werden wederom eenige nieuwe leden aangenomen en anderen als zoodanig voorgesteld, waarna de vergadering ten twee en een half ure werd gesloten.


T.