Naar inhoud springen

Kleine gedigten/Winterzang

Uit Wikisource
Klaasje en Pietje Kleine gedigten voor kinderen (1779) door Hieronymus van Alphen

Winterzang

Gods goedheid
Uitgegeven in Utrecht door de wed. Jan van Terveen en zoon.
[ ill ]
[ 45 ]

WINTERZANG.

'k Zie de geele bladers vallen,
met den zomer is 't gedaan:
En 't gehuil van sneeuw en regen
kondigt ons den winter aan.
Ach! hoe trillen mij de leden,
'k Loop naar 't hoekjen van den haart;
Vader zegt: in zulk een koude
dient er hout noch turf gespaard.
o Wij hebben zo veel voorraad
voor den schralen wintertijd;
Daar men mij met warme kleeren
voor den strengen vorst bevrijdt.
Winterpeeren, kool, en appels
boter, vlees, ja wat niet al,
Ligt er reeds in onze kelder,
dat ons lekker smaken zal.

[ 46 ]

Mogt ik nu maar dankbaar wezen,
over mijn gelukkig lot;
Ja ik wil gehoorzaam leven,
en u danken, goede God!
Ja ik wil gedurig denken,
als de koude mij verdriet,
Ach! hoe menig duizend menschen
hebben zo veel voorraad niet.
Ja ik wil dan wat besparen,
en wat van mijn overvloed
Aan een arrem kindje geven,
dat van honger schreien moet.