[ 2 ]LEEUWARDEN, den 19 December. Door Zijne Majesteit is benoemd, tot gewoon hoogleeraar in de geneeskundige faculteit der hoogeschool te Groningen, de heer A. A. Sebastiaan, chirurgijn-majoor, professor bij het groot Rijks hospitaal te Utrecht.
De eerste kamer der Staten Generaal heeft zich, in hare zitting van den 14 dezer, vereenigd met drie bij haar ontvangen ontwerpen van wet, te weten: 1o. dat, betreffende de verhooging van het kapitaal in obligatien à 5 per cent, bij de wet van 22 November 1830 daargesteld; 2o. dat omtrent den inkoop en aflossing van schuld in 1832, en 3o. dat, omtrent het intrekken der schatkistbilletten voor 1832.
Alhoewel de berigten van Berlijn van den 13 dezer er nog geen gewag van maken, zoo schijnt men aldaar berigt te hebben ontvangen, dat Keizer Nicolaas het besluit der conferentie, nopens de erkenning van prins Leopold, weigert te ratificeren. Deze weigering was te voorzien; daardoor wordt Z. M. de Koning in Hoogstdeszelfs regten gehandhaafd. De tijdingen door de Fransche en Belgische dagbladen medegedeeld, als of Pruissen en Oostenrijk het traktaat van de conferentie zouden erkend hebben, zijn ongegrond, alzoo het allerwaarschijnlijkst is, dat deze beide Mogendheden eene lijn met Rusland zullen trekken. De wel verwachte, doch evenwel belangrijke tijding, van de weigering van Rusland, schijnt Vrijdag den 16 dezer bij een handelhuis te Amsterdam ontvangen te zijn. In het Amsterdamsche Algemeene Handelsblad leest men deswege het volgende: „Ons wordt de belangrijke tijding medegedeeld, dat de Keizer van Rusland besloten heeft, om 1o. het vredes-traktaat der Conferentie niet te ratificeren; 2o. om Leopold als Koning van Belgie niet te erkennen, alvorens dezelve door Z. M. den Koning der Nederlanden erkend is; en 3o. om niet te dulden, dat verder andere Mogendheden gewapenderhand in de geschillen tusschen Holland en Belgie tusschen beiden komen.
Omtrent het gebeurde op de Schelde is ons het navolgende berigt geworden: den 13 des morgens waren eenige Belgische officieren bezig om, tegen over het fort Marie, eenige metingen te doen. Daarop werd van de kanonneerboot no. 46, de luitenant Bolken, met eene boot en witte vlag voorop, naar den wal gezonden, om naar de reden dezer opmeting te vragen en te verzoeken van die te willen staken. Drie der Belgische officieren begaven zich daarop naar onzen parlementair, die zijne orders aan hen mededeelde, waarop deze heeren antwoordden, dat zij van hunnen generaal in last hadden, om geene parlementairen te ontvangen en zij den luitenant Bolken als gevangene beschouwden, er bij voegende, dat allen tegenstand nutteloos zou zijn en hij hen naar Antwerpen moest volgen. Onze verdienstelijke Zeeman was echter weinig genegen om zich aan zulke snoode verraders over te geven en ongewapend zijnde, was toch elke tegenstand nutteloos. Hij trachtte zich derhalve door list uit de handen van booswichten te redden, die noch gevoel van eer noch schaamte kenden. Hij antwoordde dan, dat hij hiervan zijnen roeijers zou kennis geven, wordende door twee der Belgische verraders gevolgd. Naauwelijks was de luitenant Bolken echter zijne sloep genaderd of hij sprong er in en liet dadelijk afzetten. Een der hem vergezellende snoodaards loste zijn pistool op Bolken, doch mistte; daarop riep de andere zijne manschappen, die ten getalle van meer dan 200 achter den dijk verborgen lagen, en dadelijk een geweldig vuur op de sloep maakten, welke nog naauwelijks vijftig passen van den oever verwijderd was, waardoor de vrijwillige matrozen Carakauw en Attweich zwaar gewond zijn geworden, zoo dat men voor het leven van den eerste vreesde. Beide waren echter welgemoed door de vreugde van hunnen luitenant gered te zien.
Zoodra zulks, zonder nadeel voor de sloep, konde geschieden, liet de kapitein ter zee Boelens eenige schoten met schroot op de Belgische verraders doen, die deze dapperen, welke eene ongewapende sloep, met een officier en vier sloeproeijers, allen ook ongewapend, met meer dan 200 man durfden aanvallen, weder spoedig achter den dijk deden verdwijnen.
Onze vlotelingen dachten niet dat iemand in de sloep behouden zou blijven, ook was dezelve van achteren met kogels als bezaaid.
Deze verraderlijke aanval, tegen eenen ongewapenden vijand, met verkrachting van het regt der volken, heeft eene verbittering bij de vlotelingen te weeg gebragt, die moeijelijk te beschrijven is.
Het doel der Belgen schijnt te zijn om aan beide oevers der Schelde verdedigingswerken aan te leggen, om den toegang tot de citadel geheel te beletten. Men verlangde op de vloot het teeken te ontvangen, dat onze zeelieden in de gelegenheid zou stellen om wraak te nemen en de Belgen in de volbrenging hunner ontwerpen te keer te gaan.