Naar inhoud springen

Leeuwarder Courant/Jaargang 170/Nummer 66/Petrus Josephus Hubertus Cuypers

Uit Wikisource
Petrus Josephus Hubertus Cuypers
Auteur(s) J.F.M. Sterck
Datum Zaterdag 19 maart 1921
Titel Petrus Josephus Hubertus Cuypers. 1827—1921
Krant Leeuwarder Courant
Jg, nr 170, 66
Editie, pg [Dag], tweede blad, [1]
Brontaal Nederlands
Bron delpher.nl
Auteursrecht Publiek domein

Petrus Josephus Hubertus Cuypers.

1827—1921.

      Met dr. P. Cuypers sterft de oudste onzer nog levende groote mannen. Levend was hij als een historisch monument, want hij had jarenlang den strijd gevoerd tegen heerschende opvattingen, die ons nu antediluviaansch voorkomen. Cuypers streed als architect voor dezelfde beginselen met passer en teekenpen als zijn vriend en zwager J. A. Alberdingk Thijm met de schrijfpen.
      Zoon van een Roermondsch kerkenschilder, zelf vaardig teekenaar en man van goeden smaak op allerlei gebied, kwam hij al jong in verzet tegen den afschuwelijken zoogenaamden „waterstaatsstijl” met de zinloos aangebrachte versieringen van de kwasie-klassieke gebouwen uit de eerste helft der 19de eeuw. Ondanks de minachting voor de gothiek, die men hem aan de Antwerpsche Academie trachtte in te gieten, werd Cuypers de eerste in ons land, die in dien tijd van het diepste verval der bouwkunst en aanverwante kunstvakken niet anders wilde en wenschte te bouwen dan in een streng systematischen stijl als waaraan de middeleeuwsche bouwwerken ontsproten waren, harmonisch in wezen en vorm, de versieringen direct voortvloeiend uit de lijnen der constructie. De schoonheid van het bouwwerk een product van de zuiverheid der constructie, dit nieuwere beginsel onzer bouwkunst is ons door Cuypers na eeuwen van verval weer voor het eerst ontvouwd; en zijn allereerste inspiraties daarvoor ontving hij in de kerken van zijn jeugd, de gothieke kerken van Roermond, in het bizonder de mooie oude Munster, later door hem met zooveel toewijding gerestaureerd en in den prachtigen kathedraal van Antwerpen.
      Als met een ijzeren vuist van werk- en wilskracht heeft hij dit beginsel zonder ophouden moeten verdedigen, heeft hij er jarenlang hier geheel alleen voor op de bres gestaan en tegelijk werd het door hem op de schitterendste wijze verwezenlijkt in een serie bouwwerken, waar Nederland trotsch op kan zijn. In alle wijken van Amsterdam, in alle provincies van Nederland, in Limburg vooral, verheffen zich zijn ranke kerken met hun spitse daken, hun gracilijk belijnde profielen, het harmonische rythme van vorm en versiering.
      Hoe sierlijk staat aan den Amstel de kerk door Cuypers te Ouderkerk gebouwd en van 1870 dateeren reeds zijn twaalf woonhuizen aan de Vondelstraat in Amsterdam, die hij ook met een zijner mooiste kerken bekroonde. Rijksmuseum en Centraal Station vormden omstreeks 1885 de hoogtepunten van zijn bouwen.
      Zooals Cuypers aan de Antwerpsche Academie naast de bouwkundige lessen ook die der schilder- en beeldhouwkunst volgde, zoo is hij ook meer dan een driekwart eeuw geleden reeds de groote ijveraar geweest voor een ander middeleeuwsch beginsel, waarvan dc herleving in onze dagen haar voltooiing nadert: namelijk, dat een goed bouwmeester deze drie schoone kunsten harmonisch doet samenwerken aan zijn gebouwen. Zelf gaf Cuypers o. a. in zijn Rijksmuseum daarvan het schoonste voorbeeld, door elk detail te ontwerpen en eigenhandig in teekening te brengen. Geen wonder, dat wat men er ook als museum aan te laken heeft, de ongewone harmonie er van zelfs leeken treft.
      Het Rijksmuseum is als het ware de schoonste synthese van Cuypers’ beginselen en talent. Het was juist de samenwerking der beeldende kunsten voor zijn bouwwerken, die Cuypers omstreeks 1855 de leiding deed nemen van de firma Stolzenberg te Roermond, die op dit drievoudig gebied haar werkstukken leverde. Tot op heden en tot kort voor zijn dood wilde Cuypers de leiding ook in handen houden.
      Ontzaglijk groot is Cuypers’ waarde voor Nederland ook geweest als waker over onze schatten van oude architectuur en hoe menigmaal beklom de overoude bouwmeester nog de transen van onze torens te Groningen, Haarlem, Delft, Brielle, Geertruidenberg, ’s Hertogenbosch, Breda en Hulst en vele plaatsen buiten deze breede diagonaal van gerestaureerde oude kerktorens, om den voortgang van het werk te controleeren. Ja, er is haast geen restauratie van Rijkswege geschied in de laatste zeventig jaar, of zijn vriend en medestander, de referendaris van Schoone Kunsten aan het ministerie, jhr. mr. Victor de Stuers, riep er Cuypers’ advies over in, als niet reeds Cuypers zelf de gevaarlijke wonde plek, die een schoon middeleeuwsch gebouw aantastte, had ontdekt en er de heelende geneeswijze voor had aangegeven.
      Behouden al wat ons restte van middeleeuwsche bouwwerken vooral, restaureeren in middeleeuwschen stijl, was voor Cuypers een deel van zijn levenswerk en als wij thans door dc ruïnen van Brederode en het Muiderslot, door de abdijgebouwen van Middelburg gaande, weer de ruimten der zalen, de vensternissen in hun oorspronkelijken vormen voor en om ons zien, spreekt de geest van de Stuers en van Cuypers uit die zuivere restauraties tot ons. De Koppelpoort te Amersfoort, de Sassepoort te Zwolle, de Helpoort te Maastricht deed Cuypcrs herstellen in hun ouden schoonen staat. De Raadhuizen van Nijmegen, Middelburg, Brouwershaven en Veere, van ’s Gravenhage, Oudewater, Woerden en Gouda, Kampen, Franeker, Sluis en Venlo zijn gerestaureerd volgens zijn advies. Ja, het is haast niet doenlijk een opsomming van Cuypers’ restauratie-arbeid te geven, zonder alle steden van Nederland te vermelden en tallooze grootere en kleinere dorpen. De schoonste middeleeuwsche herbouw van Cuypers is wel het vorstelijke kasteel de Haer onder Zuylen voor de Parijsche familie van Zuylen van Nijevelt. Dr. honoris causa maakte de Utrechtsche Universiteit hem, den restaurateur van de stemmingsvolle kloostergang achter den Dom, en de fraaie kapittelzaal en de statige paushuizen aldaar.
      Waar Cuypers het meer dan eens moest ondervinden, dat zijn ontwerpen voor nieuwe regeeringsgebouwen als „gothiek dus katholiek” verworpen werden voor veel slechtere, vond hij in het buitenland onvervalschte waardeering. Een vriend en geestverwant voor al zijn vakidealen vond Cuypers in den bekenden Franschen estheticus Viollet-de Duc en onder de Fransche vakgenooten vooral werd Cuypers hoogelijk gewaardeerd. In Duitschland was de architect voor den Keulschen dom Reichensperger zijn steun en met voorbijgang van alle Duitsche ontwerpers werd aan Cuypers omstreeks 1870 — met den titel van Dombaumeister — de restauratie van den Mainzer dom toevertrouwd en vele restauraties in Duitschland werden hem daarna opgedragen, zooals zijn advies ook word ingewonnen voor de restauratie van het raadhuis te Aken en van den Dom te Keulen.
      Als streng doorvoerder van zijn vakbeginselen was Cuypers geacht, gewaardeerd, maar ook bizonder gehaat door zijn tegenstanders. Halfheid echter kende deze man uit één stuk niet en tot in zijn laatste levensjaren stond hij onwrikbaar op zijn voor meer dan driekwart eeuw aangenomen standpunt. Hij lokte zoo door zijn heftig getuigen als het ware soms tegenstand uit en hoe vol bewondering de beste onder de jongere architecten ook opzagen tot hem, den baanbreker op hun gebied, hun nieuwe begrippen, of juister nieuwer en rationeeler toepassing van de begrippen die Cuypers zelf had gepropagandeerd, vonden hun heftigsten bestrijder in hem. Wij denken hierbij o. a. aan zijn verloren strijd in de Monumentencommissie eenige jaren geleden, waar hij zich krachtig bleef verzetten zoowel tegen het restaureeren van wat ook latere tijden in hun schoonheidstaal aan Middeleeuwsche en jongere gebouwen hadden toegevoegd als tegen het restaureeren in den stijl onzer dagen. En uit hoeveel oude gebouwen in ons land spreekt niet de bouwkunst van velerlei tijden van onze cultuur. Te veel van den middeleeuwer was er in Cuypers in vele opzichten.
      Onder tal van jongeren heeft ook Cuypers school gemaakt, maar zelfstandige werkers vlogen meest heel gauw onder zijn al te breede en zware vleugels uit, tot schade van de schilder- en beeldhouwkunst van zijn eigen gebouwen. De leerlingen, die hem het meest ter harte gingen en die hij dus het strengst beoordeelde, waren zijn zoon, de begaafde en smaakvolle ingenieur-architect Joseph Th. J. Cuypers, wien Haarlem zijn schoone nieuwe Sint Bavo dankt en Amsterdam de nieuwe effectenbeurs en zijn kleinzoon, waarvan hij de eerste gebouwen zag verrijzen, de architect P. Cuypers Jr.

Dr. J. F. M. STERCK.