Limburger Koerier/Jaargang 47/Nummer 212/De kiesregeling en prof. Buys

Uit Wikisource
‘De kiesregeling en prof. Buys’ door Th.
Afkomstig uit de Limburger Koerier, dinsdag 20 december 1892, [p. 1]. Publiek domein
[ 1 ]

De kiesregeling en prof. Buys.

Telkens als professor Buijs zijn stem verheft, om aan het land les in de politiek te geven, wordt hij met gespannen aandacht aanhoord.

Vooral de doctrinaire liberalen zijn dan geheel en al oor. Bibunt aure, zou Horatius zeggen.

En zij hebben daar groot gelijk bij. De andere partijen nochtans niet.

Want al de politieke adviezen van prof. Buys bedoelen niets anders dan ’t voordeel en de versterking der doctrinair-liberale côterie; en dus, onrechtstreeks althans, tegenwerking en verzwakking der andere staatkundige partijen.

Gedurende een lange reeks van jaren hebben wij talrijke politieke geschriften van den Leidschen professor gelezen, en wij herinneren ons geen enkel, waaruit niet, in weerwil van den hoofschen toon en den schijn van de grootste onpartijdigheid, de enghartigste partijzucht u tegengrijnsde.

Ieder keer als de doctrinaire partij, ten gevolge der kortzichtigheid of der hartstochtelijke drijverijen van eenigen harer heethoofden, in gevaar dreigde te geraken, of ook als de schrandere politicus op ’t politieke schaakbord de kans zag, om door een behendigen zet zijn partij eenige winste in de hand te spelen of der tegenpartij een hak te zetten, dan kon men zeker zijn, dat hij zijn professoralen drievoet beklom om zijn orakelen door ’t land te doen galmen.

Zoo – om ons bij de staatkundige quaestiën van den laatsten tijd te beperken – zoo klonk zijn godspraak bij gelegenheid der kamerdebatten over de wijziging der onderwijswet in ’87.

Met schrik ontwaarde hij, dat er onder de liberale leden der eerste kamer weinig neiging bestond, om ’t armelijk subsidieke aan de bijzondere scholen toe te kennen. Hij zag in, dat die tegenzin een gevoeligen slag aan ’t liberalisme zou toebrengen. De onverzettelijke halsstarrigheid der liberalen in den schoolstrijd was immers de reden geweest van hunne nederlaag bij de laatste verkiezing. Het Christelijk volk was verbitterd over de fanatieke liberale schooltirannie, en had dientengevolge, alle verschil van geloofsbelijdenis vergetend, zich tot een vasten bond saamgesloten.

En die bond zegepraalde bij de stembus; de kamer ging om.

Bleef des ondanks de liberale partij in de onderwijsquaestie alle concessies aan haar tegenstanders hard nekkig weigeren, dan zou de verbittering toenemen, de bond hechter worden en de liberalistische côterie meer en meer onder den voet geraken

Dat moest voorkomen worden. En met alle vuur drong de Leidsche professor er bij zijn liberalen op aan, het gevraagde subsidie toe te staan.

Niet, natuurlijk! om zijn partij te redden. Foei, wat zou dat voor onedele zelfzucht in een wijs, bezadigd man zijn!

Och neen! Maar ziet gij, alleen maar om een einde aan dien lammen schoolstrijd te maken. Die strijd bedierf reeds zoo lang ons politiek leven, beheerschte alle andere quaesties, verhinderde alle noodige verbeteringen en wetten op ander gebied. Daarom moest hij uit de wereld; om het welzijn, niet der liberale partij, maar van ’t heele vaderland.

Een andere aanleiding tot ’t optreden van prof. Buys als Delphisch orakelaar was het militie-ontwerp van Bergansius. Met een ijver, met een geestdrift, die weergaloos mag heeten ineen man van zijn jaren, sprong hij voor dat ontwerp op de bres. De liberalen zouden en moesten ’t aannemen. Al strijdt ’t militarisme nog zoo zeer tegen hun gemoed en tegen hun beginselen, zij moesten van hun hart een steen maken, en ’t Trojaansche paard binnen onze landpalen sleepen.

En alleen weer uit bare liefde voor ’t vaderland.

Na er lange jaren niets van gemerkt te hebben, krijgt de professor plotseling, als door hoogere inspiratie, het heldere inzicht, dat ’t dierbare vaderland, van wege de zwakheid zijner legermacht, in ’t ontzettendst gevaar verkeert.

Vandaar die ontstuimige ijver, die heilige geestvervoering voor de legerwet-Bergansius.

Nu waren er wel Nurksen, die dat blakende vuur van ’s professors vaderlandsliefde door den kouden waterstraal des twijfels trachtten te blusschen. Zij opineerden, dat achter die geestdrift voor ’t ontwerp-Bergansius wel heel wat anders kon schuilen dan vaderlandsliefde. Partijliefde meenden zij erin te speuren. De aanneming van de militie-wet zou het anti liberale monsterverbond doen uiteenspatten, en mitsdien het land weer aan de alleenheerschappij van ’t liberalisme overleveren.

Wij houden ’t ervoor, dat die Nurksen gelijk hadden. De grijze wijze van ’t Leidsch Athene blies in Nederland het krijgsvuur aan, om ’t twistvuurtje, dat de banden van ’t monsterverbond smelten moest, aan te wakkeren.

En het is hem gelukt.

In de hachelijke aangelegenheid van de thans voorgestelde kiesregeling kon natuurlijk de heer Buys zich weer niet onbetuigd laten. Want de doctrinair-liberale partij is in die zaak ten nauwste betrokken, haar bestaan zelfs erdoor bedreigd.

Getrouw dan aan zijn roeping van orakelspreker, schreef hij over ’t kieswet-ontwerp twee artikelen in de Gids.

Het oordeel van de Standaard over die artikelen is niet vleiend. Hij noemt ze in politieken zin den matten zwanenzang van prof. Buys, en voegt erbij, dat zij algemeen verbaasd hebben door hun onbelangrijkheid en onbeslistheid.

Onvoorwaardelijk zouden wij dat oordeel niet willen contra-signeeren. Wij meenen in dien zwanenzang wel terdege iets, wat belangrijk en zeer beslist is, te ontdekken, nl. het advies, dat hij op ’t einde van zijn tweede artikel ten profijte zijner doctrinairen ten beste geeft.

Ofschoon wij den verkorten inhoud van die Gids-artikelen reeds hebben medegedeeld, willen wij duidelijkheidshalve er nog eens zeer kort op terugkomen.

De heer Buys is niet in zijn nopjes over ’t kieswet-ontwerp. Hij vreest, dat de macht der Tweede Kamer er te veel zal door aangroeien en de invloed der kroon in dezelfde mate erdoor verzwakken.

Dat is zijn groot bezwaar.

De professor is dus ook hier al wederom gedreven door de liefde, dezen keer echter niet door de liefde voor ’t vaderland, maar door de even loffelijke liefde tot ons vorstenhuis.

Men duide het ons niet euvel, indien wij ook hier weer den Nurks uithangen. Wij meenen den weerzin van den heer Buys tegen ’t ontwerp-Tak te moeten zoeken in zijn vrees voor de verzwakking van de macht en den invloed zijner doctrinair-liberalen.

Wij zouden vreezen aan de kennis dor politieke geschiedenis en aan de scherpzinnigheid van den hooggeleerden man de verdiende eer te onthouden, indien wij aannamen, dat hij nu eerst tot het besef is gekomen, dat de inrichting der constitutioneele monarchie, zooals zij door de revolutie is aangelegd, consequenterwijze aanvankelijk tot verzwakking, later tot vernietiging van alle koninklijke macht en zelfs van alle koningschap voeren moet.

Wij mogen niet veronderstellen, dat de schrandere, ervaringrijke hoogleeraar zoo onbekend is met de plannen, die in de geheime vergaderingen der vrijmetselarij gesmeed worden, om niet te weten, dat daar de moderne constitutioneele monarchie is uitgedacht, uitsluitend met ’t opzet alle monarchieën allengs te doen ineenstorten, en als vanzelf in republieken te doen overgaan.

Dat is ’t plan. En dat plan is zoo sluw en zoo doeltreffend opgezet, dat het, zoo niet de Christelijke partijen er een stokje voor steken, vanzelf in verwezenlijking zal gaan.

Een kind in de politiek weet en ziet dat. A fortiori, een professor.

Die reden kunnen wij dus niet aannemen. Hetgeen ons nog versterkt in onze opvatting, dat zijn de middelen, die professor aan de hand doet, om bij eventueele aanneming van de Taksche kiesregeling den invloed der kroon te redden.

Het eerste middel is ’t volgende.

Als deze Kamer de kieswet onveranderd aanneemt, moet zij ook de verkiezingen der gemeenteraden bij dezelfde wet regelen.

Nu willen wij gevraagd hebben, hoe de regeling der gemeente-kieswet met den invloed der kroon in verband staat? Hoe kunnen de leden van een gemeenteraad de macht der Tweede Kamer fnuiken?

Daar begrijpen wij in trouwe niets van.

Het tweede middel is dit:

Wordt dit wetsontwerp door de kamer ongewijzigd aangenomen, dan moet er aan vastgeknoopt worden de regeling van de districten voor de verkiezing van leden der provinciale staten. „Ik hecht aan dit onderwerp veel, zegt de heer Buys; want alleen door de districten zoo in te richten, dat zij zoo min mogelijk aan de kiesdistricten voor de Tweede Kamer herinneren, zal het mogelijk zijn althans iets te redden van de zelfstandigheid der provinciale staten en hen tot onafhankelijke keuze voor de Eerste Kamer in staat te stellen?“

Hier stroomt ons een vloed van gedachten, bedenkingen en vragen in ’t hoofd, te groot, om er ons heden nog aan te ontworstelen. In een volgend artikel komen wij, wegens ’t gewicht der quaestie, erop terug.

Voor vandaag willen wij alleen onze bevreemding en onze spijt uiten, dat prof. Buys vergeten heeft nader uiteen te zetten, hoe door die knipping der provinciale kiesdistricten de invloed der kroon voor verzwakking kan behoed blijven.

Wij begrijpen dat niet.

Wel begrijpen wij, dat de doctrinaire heerschappij door dien maatregel verzekerd wordt.

Doch ook hierover later.

Th.