Limburger Koerier/Jaargang 47/Nummer 213/Frankrijk

Uit Wikisource
‘Frankrijk’ door een anonieme schrijver
Afkomstig uit de Limburger Koerier, donderdag 22 december 1892, [p. 2]. Publiek domein.
[ 2 ]

Frankrijk.

– Heeft het Panama-schandaal de toenadering tutschen Frankrijk en Rusland afbreuk gedaan, zoo als vooral graag te Weenen en te Berlijn geloofd wordt? De „Figaro“ antwoordt op deze vraag in een hoofdartikel, dat te St, Petersburg of te Parijs in de verstandhouding niets veranderd is; maar zeer onwaarschijnlijk is het, dat men van de gezindheid van den czaar hetzelfde kan zeggen. De zwakheid der Fransche regeering in de zaak Carmaux heeft op keizer Alexander een pijnlijken indruk gemaakt, Wat Panama betreft, zou hij niet zoozeer over het schandaal ontstemd zijn, dan over de onhandigheid der ministers, die, pogende het te voorkomen, de ontploffing juist verhaastten. De czaar zou gevraagd hebben, hoe vertrouwd kon worden op bondgenooten, die in ernstige omstandigheden hun tegenwoordigheid van geest verliezen. Het gevaar aan hetwelk de president der republiek zich in deze crisis heeft blootgesteld, heeft dien indruk niet verbeterd.

De „Figaro“ deelt dan mede, dat de goede verstandhouding met den czaar reeds dagteekent van 1885, toen de keizer den nieuw benoemden Franschen gezant De Labaulaye bij zijn eerste audientie sprak van de gemeenschappelijke gevaren, die beide landen bedreigen. Sedert heeft de czaar herhaaldelijk getracht Frankrijk aangenaam te zijn. Maar hij heeft een afkeur van de politiek van wanorde, ontstandvastigheid en onbekwaamheid van vertegenwoordigers. Het zou kunnen zijn, dat de czaar minder geduld toonde dan paus Leo.

Het is de vraag of de „Figaro“ inderdaad in keizer Alexander’s hart geblikt heeft, dan of het hoofdartikel slechts een aanval is, op de republikeinsche regeering.

Panama.

Onder al het schandaal over Panama, begon men het kanaal zelf bijna uit het oog te verliezen. Blijkens een officieuse nota, door de „Figaro medegedeeld, heeft men in de financieele wereld wel aandacht voor dit belang. „De gouverneur van het „Crédit Foncier“ – zoo heet het – zou het als plicht beschouwen, de redding der zaak te beproeven, als deze taak hem door de overheid werd opgedragen.“

– De „Evènement“ deelt mede, dat een groot aantal stukken, op de Panamazaak betrekking hebbende, door de hoofden der Orleanistische partij zijn opgekocht. Baron Hirsch zou tot dat doel twee millioen ter beschikking van den hertog de la Tremouille hebben gesteld.

Nieuwe onthullingen.

De „République française“, beweerde Dinsdagmorgen tegenover de stellige ontkenningen te kunnen volhouden, dat de regeering weldra vergunning zou vragen van de kamer om enkele harer leden te mogen vervolgen en dit wel eenigszins ongeloovig opgenomen nieuwtje zou reeds dien avond bevestigd worden. In de kamerzitting van Dinsdag heeft Floquet voorlezing gedaan van een schrijven van den procureur-generaal Santon, de Beaurepaire’s opvolger, het verzoek doende dat de kamer besluite de parlementaire onschendbaarheid op te heffen van de afgevaardigden Emmanuel Aréne (Corsica), Dugué de la Fauconnerie (Ome), Antonin Proust (Deux-Sèvres) en der beide oud-ministers Rouvier en Jules Roche. Aan dat schrijven ontleenen wijde drie volgende zinsneden:

„In den loop van dit onderzoek (tegen Charles de Lesseps c. s.) heeft de rechter van instructie zeker getal talons gevonden van chèques, de beginletters vermeldende van namen, waarvan verscheidene schijnen te zijn van afgevaardigden, op dit oogenblik deel uitmakende van het Parlement; van den anderen kant zijn voor de enquête-commissie door verschillende Kamerleden verklaringen afgelegd betreffende de voorwaarden, waaronder zij hadden deelgenomen aan de operaties, welke gepaard zijn gegaan met de leening van 1888. In die omstandigheden is het noodig dat de bedoelde afgevaardigden kunnen opgeroepen worden door den instrueerenden ambtenaar, om hunne verklaringen in den wettelijk omschreven vorm af te leggen.“

Het schrijven is, gelijk uit het bovenstaande blijkt, in uiterst voorzichtige bewoordingen gesteld, te begrijpen in zoo ernstig geval. De justitie vraagt nog alleen maar te mogen hooren, meer niet; maar dit schrijven moet het onmiddellijk gevolg zijn van hetgeen eveneens Dinsdag is uitgekomen: ’t terugvinden der volgens Thierree bij het bezoek der enquête commissie ten zijnent vernietigde talons van de op dat kantoor in beslag genomen chèques. Een wonderlijke geschiedenis! De heer Thierre verklaarde voor de de enquete-commissie: de talons zijn verbrand; de rechter van instructie zegt ze thans te vinden op het oogenblik dat Andrieux, uit Londen teruggekeerd om de verantwoordelijkheid te aanvaarden voor de beschuldigingen, onder de letters L. D. tegen Aréne in de Libre Parole uitgebracht, die den tegenstander, die hem heeft uitgedaagd, door zijn getuigen laat antwoorden: het bewijs der beschuldiging en het eerherstel door de wapens, maar dit laatste onder één voorbehoud: vermelding in het proces-verbaal van het tweegevecht dat – het wetboek van eer heeft zulke wonderlijke artikelen! – het recht om de beschuldiging later te bewijzen uitdrukkelijk zal gehandhaafd blijven. Daarop weigering van den kant van de getuigen van Arène en van dezen een scherpe brief aan het adres van Andrieux, waarin Aréne, evenals Rouvier in de Kamerzitting waarin hij zijn ontslag neemt, zijn onschuld ten stelligste verzekert: „Ge kunt niets tegen mij bewijzen omdat men niet bewijzen kan wat niet bestaat“. Den avond daarop volgt ook tegen dezen afgevaardigde een verzoek om opheffing der parlementaire onschendbaarheid, hetwelk toch wel niet dan op zeer ernstige gronden zal worden gedaan.

De namen van Antonin Proust en Roche zijn den laatsten tijd weinig in de Panama-zaak genoemd. Rouviers bekendheid in dit opzicht dagteekent van de onthullingen, welke de Figaro heeft gegeven over den dag, voorafgaande aan het overlijden van Reinach, en van Dugué de la Fauconnerie had men, nadat hij eenigen tijd geleden in den Éclair getracht had zich te verdedigen tegen een beschuldiging van omkooperij, niets meer gehoord. In dat artikel verdedigde Dugué zich ongeveer als volgt: „Baron de Reinach had mij geld laten verliezen in een speculatie en om mij dat verlies te vergoeden is de baron bij mij gekomen met de vraag: „wilt gij geld verdienen?“ „Gaarne“, luidde het antwoord, „en liefst zooveel mogelijk.“ Dat was de aanleiding tot zijn deelneming in de Panama-operatie en het beste bewijs dat er in geen enkel opzicht verband bestond tusschen dit feit en de door hem aan te nemen houding als afgevaardigde tegen het wetsvoorstel betreffende de uitgifte der geldleening, lag in de betaling van de winst eenige maanden na de in de Kamer gevallen beslissing.

Zulke praatjes gaan tegenwoordig voor verontschuldigingen door.