Naar inhoud springen

Limburger Koerier/Jaargang 47/Nummer 216/Krankzinnigengesticht te Echt

Uit Wikisource
‘Krankzinnigengesticht te Echt’ door een anonieme schrijver
Afkomstig uit de Limburger Koerier, woensdag 28 december 1892, eerste blad, [p. 1-2]. Publiek domein.
[ eerste blad, 1 ]

Krankzinnigengesticht te Echt.

– – –

De quaestie van den bouw eener Krankzinnigeninrichting te Echt heeft vele pennen en nog meerdere tongen in beweging gebracht. Vonden de plannen van ’t Echtsch comité ruimschoots sympathie, – groot ook was veler ontstichting bij ’t vernemen der tijding, dat die plannen in duigen waren gevallen. Men mopperde en pruttelde. Wij hoorden zelfs van een Limburgsche Panama-geschiedenis gewagen.
De publieke opinie was evenwel verdeeld. Ook de overtuiging, dat Echt in zoo gewichtige aangelegenheid geen voldoende waarborgen bood, stond bij menigeen vast.
Een tweetal besluiten van Gedeputeerde Staten kwamen licht over de zaak ontsteken. Velen werden daardoor tot de in die stukken verdedigde meening bekeerd. Niet allen evenwel. Allerminst de Echter Heeren zelven, die heel wat afdingen op de correctheid der tegenover hen gevolgde gedragslijn.
Daar wij niet gaarne de veelzijdigheid van den inhoud onzer courant schaden door al te lange stukken, legden wij de vorenbedoelde besluiten van Gedeputeerde Staten ter zijde tot heden, nu een bijblad ons in staat stelt breedvoerig op de zaak terug te komen.
Wij verleenen alsnu opname zoowel aan die besluiten als aan een daardoor reeds uitgelokt en ons ter opname gezonden antwoord vaneen ingewijde uit Echt. Wij meenen in deze onpartijdig te handelen, door het hoor en wederhoor toe te passen.


MAASTRICHT, den 7 December 1892.

De Gedeputeerde Staten van het hertogdom Limburg.

Gezien het door de Provinciale Staten van dit gewest in hunne openbare vergadering van den 8 Nov. jl., conform de conclusie van het verslag der commissie van voorzitters en rapporteurs, met algemeene stemmen op ééne na genomen besluit, waarbij aan de commissie uit Echt tot oprichting van een krankzinnigengesticht aldaar voor behoeftige lijders uit Limburg een uitstel is verleend tot het indienen van voor aanneming vatbare voorstellen, welke behandeld zullen worden in eene buitengewone vergadering tot dat doel te houden vóór 24 Dec. e. k., onder voorwaarde echter dat door die commissie vóór den 5 Dec. e.k., aan hun collegie worden overgelegd de navolgende stukken en bescheiden:
1o het bewijs dat is tot stand gekomen eene vereeniging met regtspersoonlijkheid met wier bestuur de eventueel aan te gane overeenkomst kan worden gesloten;
2o het bewijs dat door die Vereeniging de Koninklijke vergunning tot oprigting van een krankzinnigengesticht te Echt verkregen is ;
3o het bewijs dat de benoodigde gelden door ernstige geldschieters zijn toegezegd onder overlegging van de vereisclite akten, waarbij hetzij eene soliede zakelijke, hetzij eene soliede personeeie borgtogt, – die soliditeit ter beoordeeling voorloopig van Gedeputeerde Staten en definitief van Provinciale Staten –, in wettelijken en regtsgeldigen vorm opgemaakt, tot een bedrag van 100000 gulden ten behoeve der provincie is gesteld, teneinde te strekken tot waarborg en zekerheid van – en daarop te kunnen verhalen het eventueel door de provincie en de gemeenten in Limburg te lijden verlies, voor het geval het voorgenomen krankzinnigengesticht voor 400 lijders niet of niet nijdig mogt worden daargesteld, of de te sluiten overeenkomst niet mogt worden nagekomen, met bepaling dat in geval van personeelen borgtogt de borg zich solidair met de opgerigte Vereeniging tot voormelde en na te melden verpligtingen moet verbinden;
4o de goedkeuring der plannen, begrooting en van het bouwterrein door de Inspecteurs belast met het toezigt der krankzinnigengestichten, met overlegging tevens der plattegrond- profiel- en opstandteekeningen en van eene in allen deele uitgewerkte begrooting van de gebouwen;
5o de toezegging der betrokken eigenaren van het bouw- en verder benoodigd terrein, waarbij deze zich verpligten dat terrein aan de Vereeniging over te dragen.
6o eene met Gedeputeerde Staten namens de Provincie te sluiten overeenkomst, waarbij de Vereeniging zich verpligt de behoeftige krankzinnigen van Limburg gedurende tien jaren voor denzelfden prijs, onder dezelfde voorwaarden en op dezelfde wijze te verplegen als thans voorloopig is overeengekomen met het College van Regenten der krankzinnigengestichten te ’s-Hertogenbosch, met bepaling dat de entreegelden slechts geheven kunnen worden van de lijders die na 1 Januari 1895 in het op te rigten gesticht te Echt zullen worden opgenomen; blijvende de sub 3o vermelde borgtogt ook tot zekerheid van het sub 6o omschrevene gedurende 10 jaren gelden, te rekenen van af het in werking treden der te sluiten overeenkomst;
Overwegende dat verder door de Provinciale Staten bij het voorschreven besluit is bepaald, dat, voor het geval de Commissie uit Echt binnen den voormelden termijn niet aan voorschreven voorwaarden voldoet, hetzij voor het geheel hetzij voor gedeeltelijk, alsdan aan Gedeputeerde Staten opgedragen wordt geene oproeping der Staten voor eene buitengewone vergadering te doen, hen alsdan tevens magtigende de voorgestelde overeenkomst met voormeld College van Regenten te ’s-Hertogenbosch overeenkomstig hot overgelegd en voorgesteld ontwerp definitief te sluiten;
Overwegende dat de inhoud van gemeld besluit en van de daarbij gestelde voorwaarden en bepalingen bij missive van den 11 Nov. jl., 1e Afd. B, La 7481ʃ3 A, aan de voornoemde Commissie uit Echt is medegedeeld, en dat dit stuk volgens verklaring door het lid dier Commissie den heer burgemeester Welters in de zitting van dit Collegie van den 2 dezer maand afgelegd, dan ook door die Commissie ontvangen is;
Overwegende dat de door de Provinciale Staten aan de voornoemde Commissie van Echt gestelde termijn voor het indienen harer voor aanneming vatbare voorstellen op den 5 dezer maand verstreken is, zonder dat door voornoemde Commissie de door de Staten voorgeschreven stukken en bescheiden zijn overgelegd; dat luidens de verklaring van den Griffier der Staten zelfs op den 7 dezer maand nog geene der door de Provinciale Staten ter overlegging voorgeschrevene stukken en bescheiden ter griffie ontvangen zijn;
Overwegende alzoo dat de Commissie uit Echt binnen den bepaalden termijn niet aan de door de Provinciale Staten gestelde voorwaarden voldaan hebbende het geval aanwezig is, voorzien in de slotbepaling van meergemeld besluit;
Overwegende dat in dezen stand der zaak door de Prov. Staten aan dit Collegie is opgedragen geene oproeping voor eene buitengewone vergadering te doen plaats hebben, terwijl aan hetzelve tevens do magtiging is verstrekt om de voorgestelde overeenkomst met het College van Regenten te ’s Bosch overeenkomstig het overgelegd en voorgesteld ontwerp definitief te sluiten;
Gelet op art. 152 der provinciale wet;

Besluiten:

Ter uitvoering van meergemeld besluit der Provinciale Staten te bepalen dat de evengemelde overeenkomst met het Collegie van Regenten over de Godshuizen en de Algemeene Armen te ’sHertogenbosch aangegaan en voor den daarin bepaalden termijn gesloten zal worden.
Afdrukken dezer zullen worden gezonden aan Heeren Provinciale Staten en aan de bovengenoemde Commissie te Echt, ter informatie.
Tegenwoordig de Heeren: Commissaris der Koningin, Voorzitter, Haffmans, Mr. de Bieberstein, Mr. Seijdlitz, Merkelbach, Hermans, Mr. Straetmans, leden en Houba, Griffier der Staten.

De Gedeputeerde Staten van ’t hertogdom Limburg,
  DE KUIJPER.

De Grifier,
HOUBA.


MAASTRICHT, 9 December 1892.

De Gedeputeerde Staten van het hertogdom Limburg.

Overwegende dat de stukken, door de Commissie van Echt ingeleverd, in geenen deele beantwoorden aan de eischen door het besluit der Provinciale Staten dd. 8 November jl. gesteld;
Dat in dit besluit namelijk gevorderd wordt:
1o het bewij dat is tot stand gekomen eene vereeniging met regtspersoonlijkheid, mei wier bestuur de overeenkomst kan worden gesloten;
dat volgens opgave der Commissie die regtspersoonlijkheid door hen is aangevraagd maar tot heden niet is verkregen;
2o het bewijs dat door die vereeniging de Koninklijke vergunning tot oprigting van een krankzinnigengesticht te Echt verkregen is;
dat dit stuk ten eenenmale ontbreekt; waaruit moet worden afgeleid dat de Koninklijke vergunning niet is verkregen, terwijl die overigens niet kan worden erlangd zoolang niet is voldaan aan de vereischten van art. 8 der wet van 27 April 1884 betreffende het Staatstoezigt op krankzinnigen en krankzinnigengestichten;
3o het bewijs dat de benoodigde gelden door ernstige geldschieters zijn toegezegd – welke benoodigde gelden tijdens de behandeling der zaak vóór de zitting van Provinciale Staten voor een gesticht van 300 lijders waren opgegeven te bedragen f370000, en welke daarna, in die zitting, door den heer Meuuissen, lid der Echtsche Commissie, werden teruggebragt tot f300000 voor een gesticht van 400 lijders, terwijl thans voor zoodanig gesticht, op een gedeeltelijk in erfpacht te nemen terrein daargesteld, eene som van f220000 wordt voldoende geacht;
dat in plaats daarvan door de Commissie alleen wordt verklaard, zonder overlegging van eenig bewijsstuk, dat een kapitaal van f 170000 door zeer „notabele en invloedrijke personen“ zou zijn volteekend, welke personen niet ééns met name genoemd zijn, daargelaten dat van hunne inteekening niet blijkt;

4o overlegging eener akte van zakeljken of personeelen borgtocht in wettelijken regtsgeldigen vorm opgemaakt ter concurrentie van f 100000 ten behoeve der provincie, ten einde te strekken tot waarborg en zekerheid voor nakoming der eventueele overeenkomst; met bepaling dat in geval van personeele borgtogt de borg zich solidair met de opgerigte Vereeniging tot nakoming harer verplichtingen moet verbinden;
dat dienaangaande geen stuk noch bewijs hoegenaamd is geproduceerd;

5o de goedkeuring der plannen en begrooting en van het bouwterrein door de Inspecteurs belast met het toezicht der krankzinnigengestichten, met overlegging tevens der plattegrond- profiel- en opstand-teekeningen, en van eene in allen deele uitgewerkte begrooting van de gebouwen;
dat voormelde goedkeuring niet alleen ontbreekt, maar zelfs geen advies der Inspecteurs aanwezig is nopens de al of niet-geschiktheid van het voorgestelde terrein, evenmin als het bewijs geleverd is dat de inrigting, zooals zij is ontworpon en begroot, kan worden geacht te voldoen aan de behoeften en eischen op hygiënisch, bouwkundig en geneeskundig gebie[d.]

6o de toezegging der betrokken eigenaren van het bouw- en verder benoodigd terrein, waarbij deze zich verpligten dat terrein aan de vereeniging over te dragen;
dat te dien opzichte slechts eene mededeeling der Commissie voorligt, volgens welke de gemeente Echt bereid zou zijn het aan haar toebehoorende gedeelte der benoodigde gronden in erfpacht af te staan, zonder dat die mededeeling gestaafd wordt door eenig bewijsstuk, veel minder door een besluit van het Bestuur dier gemeente, waarop trouwens, al ware het genomen, nog de goedkeuring van Gedeputeerde Staten had moeten zijn verkregen;

7o eene met Gedeputeerde Staten namens de provincie te sluiten overeenkomst, waarbij de rereeniging zich verpligt de behoeftige krankzinnigen van Limburg gedurende tien jaren voor denzelfden prijs, onder dezelfde voorwaarden en op dezelfde wijze te verplegen als thans voorloopig is overeengekomen met het Collegie van Regenten der krankzinnigengestichten te ’sHertogenbosch, met bepaling dat de entreegelden slecht geheven kunnen worden van de lijders die na 1 Januari 1895 in het op te rigten gesticht te Echt zullen worden opgenomen;
dat van dergelijke overeenkomst natuurlijk geen sprake kan zijn, omdat luidens het voorafgaande alle gegevens daartoe ontbreken, ja de vereeniging zelve, waarmede de overeenkomst zou moeten worden gesloten, tot heden, noch feitelijk noch wettelijk bestaat, terwijl de eenvoudige affirmatie der Commissie dat de gemeente Echt desnoods in staat en bereid zou zijn de gebouwen en terreinen op 1 Januari 1895 van die nog niet bestaande vereeniging in exploitatie over te nemen, voorzeker niet in de plaats kan treden van hetgeen te dien aanzien door Provinciale Staten is gevorderd;
Overwegende dat blijkens al het voorafgaande niet alleen aan de gestelde eischen in geenen deele is voldaan maar ook niet de minste waarborg is verkregen voor de wezenlijke totstandkoming van eene behoorlijke en voldoende geneeskundige inrigting voor krankzinnigen te Echt;
Overwegende dat alzoo hoegenaamd geene aanleiding kan bestaan om op het besluit door deze vergadering den 7den dezer genomen terugtekomen, verondersteld al dat Gedeputeerde Staten, tegenover de stellige bewoordingen van het besluit van Provinciale Staten, daartoe bevoegd mogten wezen;

Besluiten:

Onder handhaving van hun besluit van 7 dezer zich alsnu te wenden tot het Collegie van Regenten over Godshuizen en de Algemeene Armen te ’s Bosch, ten einde de ontworpen overeenkomst met die instelling definitievelijk tot stand te brengen en af te sluiten.
Afdrukken dezer zullen worden gezonden aan heeren Provinciale Staten en aan de bovengenoemde Commissie te Echt, ter informatie.
Tegenwoordig de heeren: Commissaris der Koningin, Voorzitter, Haffmans, Mr. de Bieberstein, Mr. Seijdlitz, Merckelbach, Hermans, Mr. Straetmans, leden, en Houba, Griffier der Staten.

De Gedeputeerde Staten van het hertogdom Limburg,
  De KUIJPER,

De Grifier,

HOUBA.

Scheeve Voorstellingen??




Mijnheer de Redacteur!

In enkele bladen onzer provincie van ll. Zaterdag vinden wij opgenomen, zeer waarschijnlijk op hoog verzoek, een eerste besluit van Heeren Gedeputeerde Staten in Limburg – genomen den 7n December jl., – maar onmiddellijk daarop gevolgd door een tweede besluit genomen den 9n December d. a. v. – welke echter beide, raadselachtigerwijze, letterlijk uitloopen op een en dezelfde conclusie, te weten: „de vernieuwing der tienjarige verpleging onzer behoeftige krankzinnigen in de gestichten te ’s Bosch.“
Door de openbaarmaking dier zoo hoog opgeschroefde „offtcieele stukken“ – beweert de Edelgrootachtbare inzender een einde te maken aan de „scheeve voorstellingen“, welke de pers en de publieke opinie, hoe langer hoe meer, over deze zoo gewichtige aangelegenheid begon te verspreiden. De kwestie begon dan ook in de laatste dagen erg netelig te worden, want is eenmaal de Limburger wakker geschud, dan kan hij soms zeer lastig worden, en is hij nog lang niet malsch in zijne uitdrukkingen.
Daar het nu reeds sedert weken te voren een publiek geheim was, dat het comité te Echt met zijn project voor een eigen gesticht in deze provincie tegen windmolens moest schermen – en dat het eene parti pris was om de voorgenomen stichting op eigen Limburgschen bodem op allerlei wijze te dwarsboomen en tegen te werken, zoo was het comité bepaald voornemens de geheele zaak verder blauw blauw te laten en dood te zwijgen!
Nu echter Heeren Gedeputeerde Staten hun bar besluit van den 7n dezer hebben vermeend te moeton verontschuldigen (qui s’excuse saccuse), door een tweede besluit van den 9n dezer en zulks in druk overal rond te zenden, komen onze gevoelens van mannenwaarde en eergevoel in het spel en vermeenen wij Echtenaren, die in deze solidairlijk verbonden zijn met het comité, even officieel als de stukken der Staten de navolgende bijzonderheden in ’t midden te brengen.
Het publiek oordeele dan van welke zijde de scheeve voorstellingen komen.
Reeds onmiddellijk na afloop der provinciale zitting van 9 November ll., waarbij aan de Echter Heeren een uitstel werd verleend tot 5 December voor de indiening hunner plannen hoorde men te Roermond op „Eensgezindheid“ de bedreiging uitspreken: „wij zullen die Heeren van Echt den provincialen ingenieur op het jak zenden, die zal hen wel klaar spelen!“ En werkelijk zagen wij, aan wie die bedreiging onmiddellijk werd overgebriefd, ’s anderendaags mijnheer Huenges met zijn assistent arriveeren om op hoog bevel de terreinen te waterpassen.

[ eerste blad, 2 ]Welwillend werden hem door het comité te Echt alle noodige inlichtingen en kadastrale uittreksels ter hand gesteld, en zelfs werd het personeel der gemeente ter beschikking gesteld, ten einde voornoemde heeren bij het waterpassen behulpzaam te zijn. Immers, die uitkomsten der waterpassing waren voor het comité zelf van het hoogste belang, ten einde te weten te komen, op welke hoogte men moest bouwen, om te allen tijde tegen overstroomingen gevrijwaard te zijn. Toen echter, na afloop dezer werkzaamheden, naar de resultaten gevraagd werd, die toch waarlijk geen geheim behoefden te bevatten, werd er beweerd, dat zij reeds naar de Griffie en naar ’s Hage waren doorgezonden. Het comité te Echt moest derhalve onkundig blijven van een rapport, waarvan wij tot op heden den inhoud niet kennen, en hetwelk wij aldus ook niet hebben kunnen wederleggen.
Dat dit rapport echter ons bij de heeren inspecteurs te ’s Hage, welke aanvankelijk ons terrein als zeer geschikt beschouwden, veel nadeel heeft gedaan, is ons thans reeds gebleken. Het moet zelfs van dergelijken aard zijn, dat aan den minister in overweging is gegeven, het aan de heeren te Echt ter wederlegging in te zenden!
Laat ons nu eens in het kort nagaan, wat het Gedeputeerd Bestuur alsnog had moeten opgeven in zijne veelvuldige maar eenzijdige overwegingen, ten einde eene ware en geen seheeve voorstelling te geven van den loop der zaken.
Reeds eenige dagen vóór 5 December was door het comité te Echt eene conferentie bij de Staten aangevraagd, ten einde te kunnen beoordeelen in hoever de door hen gereed gemaakte stukken en plannen compleet waren, om op den fatalen termijn van 5 December onderzocht te worden.
Die conferentie had den 2n December plaats. Wijselijk echter is over het alstoen verhandelde geen woord in de dubbele en dubbelzinnige resolutie van 7 en 9 Dec. gerept!
Immers in die vergadering was reeds definitief besloten en beslist dat, al hadden de heeren van Echt ook een millioen gulden tot hunne beschikking, al hadden zij ook de schoonste plannen en terreinen, toch van de geheele zaak niets kon komen, omdat de koninklijke goedkeuring der statuten nog niet was ingekomen!! Het was nutteloos, dat de heeren van Echt betoogden, dat zelfs aan de geringste schutterij of kegelclub in Limburg dergelijke goedkeuring niet onthouden wordt, dat die zaak onfeilbaar moest volgen, doch haren geregelden administratieven loop moest hebben.
De heeren Gedeputeerden klampten zich letterlijk en in doodenden zin, aan de resolutie der Provinciale Staten vast, waarbij op 5 December alles of niets moest ingeleverd zijn!
Alles of niets was dan ook het antwoord aan de confereerende leden van het Comité!, die bij het vernemen van dergelijke interpretatie van de toch zoo breed opgevatte resolutie der Staten duidelijk inzagen, dat verdere iustantiën nutteloos waren, en die dus daarom de eer maar aan zich wilden houden en van de zaak moesten afzien.
„Bewaart Uwe stukken dan maar voor een volgenden keer“ werd den Heeren van Echt door den geachten voorzitter bij het vertrekken nog welwillend nageroepen, – en wij betuigen hem voor deze weinige woorden, die van zijn goed hart getuigen, onzen besten dank.
Het comité te Echt had alstoen bij zich, ten einde aan het onderzoek der Staten te onderwerpen, de volledige lijst der finantieele inschrijvingen; de plannen en begrootingen der gebouwen; en wat verder door de Provinciale Staten – zeer redelijk en te recht – geëischt werd om van de levensvatbaarheid der Echtsehe Vereeniging een juist denkbeeld te krijgen!
Na het vernemen echter der draconische opvatting over het alsnog ontbreken der koninklijke goedkeuring zou het eene dwaasheid geweest zijn, onze stellingen tegenover het vijandelijke kamp nog verder bloot te leggen, en werden dan ook geen verdere onderhandelingen meer nopens de zaak gevoerd.
Een lid der Staten, die naderhand, evenals vele anderen, niet door blinden nijd en afgunst verbitterde tegenwerkers, zeer goed inzag dat de „schoone zijde,“ in het geding niet aan den kant der Deputatie was, kwam het comité nog in overweging geven, – na afloop der zitting, – om de leden der centrale sectie nog vóór den 5n bijeen te roepen en den juisten zin der resolutie van de Prov. Staten nader toe te lichten!
Hem werd echter andermaal er op gewezen, dat ’t comité te Echt van alles afzag en de voorgenomen stichting definitief liet varen, wanneer niet alles op 5 Dec. kon ingezonden worden.
En aan deze resolutie heeft zich dan ook het comité te Echt gehouden. En zeer verstandig; want toen op 5 Dec. nog geen nieuws uit den Haag vernomen werd, is geen enkel stuk naar de Provinciale Griffie gezonden?
De resolutie van den 7n dezer bevat aldus, alhoewel slechts ten halve, de ware toedracht der zaken. „Echt had niet alles!“ Echt had aldus, zoo moest men zeggen en welwillend overwegen, niets ingezonden, de zaak was aldus van de baan, en de contracten met ’s Bosch waren vernieuwd!
Ofschoon nu reeds op 7n dezer Heeren Gepeputeerde Staten er een extra zitting voor over hadden, om de lastige plannen van het Echtsche Comité toch maar spoedig en gemakkelijk definitief af te maken, en hunne resolutie dan ook denzelfden dag reeds in den „Courrier de la Meuse“ verscheen, vermeenden de Echter Heeren, nog altijd vertrouwen stellende in den gezonden zin en welwillendheid vaneen gedeelte der leden in ons gewestelijk bestuur, evenwel den volgenden brief te moeten indienen:

Aan
de Edelgrootachtbare Leden
van Gedeputeerde Staten van Limburg
te Maastricht.

„De commissie tot vestiging van eene geneeskundige inrichting tot verpleging van Krankzinnigen te Echt vermeent alsnog verschuldigd te zijn aan de rechtvaardigheid en de levensvatbaarheid harer voornemens, Uwe vergadering met het volgende in kennis te stellen.
Na afloop der conferentie met Heeren Gedeputeerde Staten op ll. Vrijdag vermeenden eenige leden van ons comité, zeer ten rechte, geene verdere stappen meer te moeten doen om de zoo gewenschte inrichting te verkrijgen.
Immers, wanneer eenige leden Uwer vergadering de resolutie der Provinciale Staten in letterlijken zin, mordicus, aannemen, en de latituud over het hoofd zien, welke de voornoemde Staten hebben willen leggen in de questieuse woorden „geheel hetzij gedeeltelijk“ dan was het natuurlijk maar beter, de eer aan ons te houden, en onze taak als definitief afgedaan te beschouwen.
De meesten echter onder ons bleven nog in het goed recht en de mogelijkheid onzer onderneming vertrouwen, vooral, nu wij sedert vernomen hebben, uit particuliere, doch zeer vertrouwbare mededeelingen, dat de eindbeslissing, Uwerzijds, ter zake eerst op 9 dezer zal vallen.
Immers zeggen zij: „het noodige geld voor de gebouwen, alsmede de terreinen zijn aanwezig. Waarom zou nu niet gebouwd worden? de provincie behoeft je niets te geven,“ het comité te Echt werkt met haar eigen kapitaal“!
Men kan die lieden moeielijk aan het verstand brengen, dat onze geheele onderneming in duigen zou vallen, omdat op 5 December, de rechtspersoonlijkheid vanwege Hare Majesteit nog niet is ingekomen.
Zoo echter hebben de Provinciale Staten van Noord-Brabant in hunne Zomerzitting van het jaar 1870 er niet over gedacht, toen er sprake was van het op te richten gesticht te Coudewater en daarmede een contract te sluiten!
Van rechtspersoonlijkheid was toen nog geen sprake, evenals van de koninklijke bewilliging volgens de toenmaals vigeerende wet van 29 Mei 1840. – Stbd. No. 20.
De practische Noord-Brabanters lieten beide questien heel gemoedelijk en verstandig buiten kijf!
Op 9 December staat Uwe vergadering aldus voor het volgende vraagstuk:
Is er gegronde reden om eene buitengewone vergadering der Provinciale Staten vóór 24 Dec. a.s. bijeen te roepen, ten einde de voorstellen van ’t comité te Echt nader te onderzoeken – en – mochten die voorstellen niet levensvatbaar genoeg blijken te zijn, definitief te besluiten tot vernieuwing der contracten met ’s-Hertogenbosch.
Wij vertrouwen Uwe vergadering voldoende gegevens ter hand te kunnen stellen om die oproeping ter buitengewone vergadering volkomen te wettigen.
Geheel Limburg zal U daarvoor zonder eenigen twijfel dankbaar zijn.
Tevens laat U zoodoende de verantwoordelijkheid eener zoo gewichtige quaestie aan de Staten der Provincie over; temeer daar de woorden van den rapporteur der centrale sectie „hetzij voor het geheel hetzij gedeeltelijk“ geen recht van bestaan hebben, wanneer daardoor niet bedoeld werd, aan Uwe vergadering de handen zooveel mogelijk vrij te laten!
Nooit, wij herhalen het, zal in Limburg dergelijke stichting zoo degelijk en toch zoo economisch worden tot stand gebracht, als thans aan de Provincie door het comité te Echt wordt aangeboden!
Immers, wij vragen U noch subsidie, noch rentelooze voorschotten, zooals de f 20000, welke U reeds in 1870, toen het slechts de verpleging van 60 patiënten in Noord-Brabant gold, gulweg hebt weggeschonken!
Wij vragen slechts, even als in onzen brief van 17 Nov. ll., een weinig sympathie en hulp tot spoedige verkrijging der door U geëischt wordende stukken van wege Hare Majesteit de Koningin!
Is daar wel gevolg aan gegeven?
Of hebben, integendeel, Heeren Inspecteurs van het geneeskundig staatstoezicht te ’s-Hage geen rapporten ontvangen, dewelke wij niet hebben kunnen en mogen controleeren of tegenspreken en welke aan onze onderneming meer schade dan voordeel gedaan hebben? ....
Wij willen dit zoo uitgebreid schrijven nu maar af breken, en herhalen nu datgeen, wat wij U bij gelegenheid onzer conferentie op Vrijdag mededeelden of wilden mededeelen:
1o. Dat wij U bewijzen kunnen dat het maatschappelijk aandeelenkapitaal door ernstige en soliede – daarbij zeer notabele en invloedrijke Limburgers – volteekend is tot een bedrag van f 170.000.
2o. Dat wij eene behoorlijk onderteekende offerte hebben van den in geheel Limburg bekenden en thans het paleis van Justitie te Amsterdam bouwenden aannemer Jan van Groenendaal, dewelke al de benoodigde gebouwen onzer inrichting zal maken en op 1 Januari 1895 ter bewoning zal klaar maken voor bovengemelde som van f 170.000.
3o. Dat de Gemeente Echt bereid is de benoodigde gronden aan onze vereeniging af te staan in erfpacht met eeuwigdurend recht van opstal tegen eene jaarlijksche vergoeding van de tegenwoordige opbrengst dier gronden – te weten ± f 450.
De vereeniging krijgt tevens vanwege de gemeente het recht die goederen te naasten gedurende de eerste twintig jaren tegen een bedrag van f 42000.
4o. Dat de door ons ingezonden plannen aan Hare Majesteit de Koningin geheel dezelfde zijn, als die welke de voornoemde Heeren Inspecteurs ontworpen hebben met assistentie van den Heer architect Wentink voor de Provincie Groningen, met inachtname dat onze inrichting, na vooraf gepleegd overleg met voornoemde Heeren, ingericht is voor 400 patiënten in plaats van voor 468.
5. Dat de rechtspersoonlijkheid door ons reeds over een maand is aangevraagd – doch tot op heden nog niet is verkregen.
6o. Dat wij gerekend hebben om onze gebouwen zóó hoog aan te leggen dat de slagdrempel van den ingang boven den ter plaatse bekenden hoogsten waterstand is verheven, ofschoon thans onze terreinen, door den Statendam en eene dubbele bekading zelfs op de laagste plaatsen nooit meer kunnen overstroomd worden.
Ten slotte wijzen wij uwe vergadering op het feit, dat wij van Heeren Inspecteurs te ’s Hage, te gelijkertijd met onze aanvraag voor de Koninklijke Vergunning eene memorie van toelichten hebben verzonden en daarbij gevoegd hebben bijgaande begrootingen.
Om U nu een bewijs te geven hoe gevaarlijk het soms is een goed gemeende zaak met cijfers af te breken, voegen wij hierbij vergelijkende studie tusschen de gegevens U verstrekt door het „concurreerend“ Armenbestuur te Maastricht en de berekeningen van het comité uit het dorp Echt.
Uit die gegevens blijkt, dat het Armenbestuur, na gepleegd overleg nog wel met de Heeren Inspecteurs (?) de benoodigde gebouwen schat op: f 1350×400..... f 540.000.–
Zij zien echter over het hoofd dat reeds in eene vroegere ook aan Heeren Provinciale Staten in druk medegedeelde opgave van diezelfde Heeren Inspecteurs eene dergelijke inrichting wordt getaxeerd op 400×f 981.... f 392.400!
Dit maakt reeds een verschil van f 147.600!

En dan voegden de ingewijden er nog bij dat men nergends zoo goedkoop kon klaar komen, dan juist te Maastricht, alwaar reeds eene kapel, eene apotheek en meer dergelijke gebouwen voor den algemeenen dienst aanwezig waren!

Verder begaat het Armbestuur te Maastricht eene bespottelijke „manoeuvre“ door nu reeds bangmakende gegevens te verstrekken nopens het dienstjaar 1892. Zulks mocht noch Mijnheer Pijls, noch Mijnheer Romer doodeenvoudig onderteekenen! omdat men in dergelijke ernstige aangelegenheden slechts schermen moet met deugdelijke cijfers uit afgesloten dienstjaren!
En zoo nemen wij dus aan, dat één verpleegdag te Maastricht in 1891 gekost heeft:

f 0,546139 of voor 300 patienten f 59797,95
En wat rekent het comité te Echt volgens hare begrooting aan Heeren Inspecteurs hiervoor „ 59794,10
 
De 300 patiënten krijgen aldus te Echt minder over het geheele dienstjaar! f 2,85

Daartegen echter behoeft de Provincie slechts voor ieder patiënt te Echt te geven f 209.15! en te Maastricht f 274.65!!

Zulks volgt uit de hieronder staande rekening:


Exploitatie-rekening te Maastricht en te Echt.



A. MAASTRICHT.


Verpleging van 300 patiënten ad f 0.546189. ƒ 59797 95
Rente van het aanlegkapitaal (dat is zoo goedkoop voegt men er cynisch bij omdat wij voor 400 patienten bouwen!)
540.000 à 4%
„ 22600 00
Totaal benoodigd ’s jaars
of f 274.66 per patient.
ƒ 82397 95


B. ECHT.


Verpleging volgens begroeting Inspecteurs ƒ 59794 10
5% voor aandeelenkapitaal f 170.000 „ 8500 00
Erfpacht gemeente met recht van opstal „ 450 00
4% voor aanwezige obligatie kapitaal voor eerste inrichting f 50.000 „ 2000 00


’s Jaars tezamen f 70744 10
Af te trekken de opbrengst der landerijen en bleekerij; benevens winst op 1ste en 2de klas lijders „ 8000 00
Blijft
of f 209.15 per patient.
ƒ62744 10

Ten slotte nog deze bemerking: Wanneer de Deputatie absoluut eene rechtspersoonlijkheid nu reeds moet hebben, waarmede zij afsluiten kan, dan is de Gemeente Echt even als de Gemeente Franeker in Friesland in staat en bereid de gebouwen en terreinen op lo Januari 1895 van onze vereeniging ter exploitatie over te nemen en gedurende het eerste tiental jaren voor eigen rekening ad f 225 per patient te verplegen. Hiertegen kan geenerlei bezwaar bestaan!

Wat U aan het Armbestuur te Maastricht, als eene gunst hebt willen toevoegen, kunt U aan de Gemeente Echt niet weigeren, en onze berekeningen stemmen volkomen overeen!

(w. get.) Het Comité te Echt.

In dien brief is dus geen sprake van eigenlijke inzending van stukken, welke het Comité te Echt zeer verstandig in handen hield!
Immers men had gezegd: „noch een millioen gulden noch het schoonste terrein kan u redden – op 5n dezer „moet alles hier zijn of niets!““
Hoe komt men er nu aan om op 9n dezer andermaal eene breede uitgewerkte resolutie samen te stellen, zonder eenig verder doel, dan om te doen uitschijnen dat de lui te Echt in werkelijkheid niets hadden, en het dus krankzinnig zoude zijn zich met die lieden bezig te houden!?
Waarom zoo breed uitgemeten, dat het lid der Staten de heer Meuwissen voor het te bouwen gesticht drie verschillende sommen heeft opgenoemd? Waarom verzwijgt men daarbij, dat die verschillende sommen resulteeren uit drie verschillende projecten en combinatiën?
Waarom zwijgt men van de ingezonden offerte van den aannemer Jan van Groenendaal, dewelke thans te Amsterdam het Paleis van Justitie bouwt. Genoemde aannemer bood aan de geheele inrichting voor eigen rekening te bouwen, en onder belofte van soliede borgstelling, waartoe hij in staat is, al de benoodigde gebouwen klinkklaar gereed te stellen, vóor of op 1 Januari 1895 tegen de som van f 170000! – welke som door de inteekeningen op het aandeelen-kapitaal volteekend was!?
Heeren Gedeputeerde Staten zagen wel in, dat bij het bekend worden alleen, dat dergelijk voorstel in handen van het Comité te Echt aanwezig was, alle redelijke en verstandige tegenwerking van hunnen kant niet langer mogelijk zou zijn!
Immers, dan hadden zij al dadelijk erbij moeten voegen, dat mijnheer Pijls te Maastricht in zijn schrijven hun collegie iets had vóorgezwetst, door te beweren dat dergelijke stichting minstens f 540000 moest kosten! En dat zij verkeerd hadden gedaan dien man zoo maar goedschiks te gelooven – en met de voorstellen van Echt tot op het laatste oogenblik in den wind te slaan.
Doch laat ons nu verder maar zwijgen: deze quaestie om een eigen gesticht tot verpleging van krankzinnigen, hier op Limburgschen bodem, te verkrijgen behoort andermaal tot de geschiedenis!!!
Ontmoedigend en verlammend moet echter de houding werken van onze toonaangevende Heeren, die zoo gaarne hooren gewag maken van „Limburg’s Verval“ – en toch, wanneer eenige kans tot opbouw van ons dierbaar gewest zich voordoet met den achterhaam trekken of wat erger is, de met zooveel moeite, en zorg bijeenverzamelde materialen tot opbouwing, uit elkaar schoppen en laten braak liggen!!!
Waarom moesten HH. Gedeputeerde Staten zoo mordicus tegen het krankzinnigengesticht te Echt zijn?
Was het omdat die heeren geen vertrouwen in het voorstel Echt hadden?
Was het uit nijd en afgunst??
Was het soms ook eigenbelang???

Een echte Echtenaar.