Limburger Koerier/Jaargang 76/Nummer 129/Swentibold en zijn beteekenis voor Sittard

Uit Wikisource
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Swentibold en zijn beteekenis voor Sittard [2]
Auteur(s) Ger. Krekelberg
Datum Zaterdag 4 juni 1921
Titel Swentibold en zijn beteekenis voor Sittard. II (Slot)
Krant Limburger Koerier
Jg, nr 76, 129
Editie, pg [Dag], Vierde Blad, [1]
Opmerkingen Jean Baptiste du Sollier vermeld als Du Sollier, Simon Pierre Ernst als Ernst
Brontaal Nederlands
Bron kranten.delpher.nl
Auteursrecht Publiek domein

Swentibold en zijn beteekenis voor Sittard.

II(Slot.)

      Over het particuliere leven van Swentibold, geheel afgescheiden van zijn kort koningschap, en over zijne hoedanigheden als mensch worden verschillende lezingen gegeven.
      De Bollandist pater Du Sollier noemde hem naar zijn levensgedrag een heilige; anderen, zooals Herder in zijn Lexikon en Ernst in zijn Histoire du Limbourg, laten zich minder gunstig over hem uit. Maar dat waren beoordeelingen uit krijgskundig oogpunt. Een heerschzuchtig, een zich veronrecht gevoelend, zich vernederd en misdeeld achtend vorst, een wispelturig politicus, een onverschrokken soldaat, zij allen toch kunnen daarom nog een goed, nobel hart dragen. Dat kan niemand tegenspreken. En zoo zal ’t cok geweest zijn met koning Swentibold.
      Wat heeft hij, buiten het niets ontziende krijgsmanschap, voor gezin, volk en land gedaan? Dat is de vraag, die hier rijst. En de Limburgers, waartusschen hij zoovele jaren heeft doorgebracht, in lief en leed, zullen ’t U vertellen. De landelijke inwoner van het dorpje Born zal U wijzen op zooveel goeds, door Swentibold verricht, toen hij op den ouden burcht Grasbroek bij echtgenoote en kinderen, leefde, als geen krijgsgewoel hem naar andere streken riep. „Het was onze brave, goede koning,” zegt daar de landsman tot U, „die hier woonde, en die zoovele schoone vruchtbare landerijen tusschen Sittard en Beek in zijne mildheid heeft geschonken aan onze voorvaderen.” Ouden van dagen namen in vroegere jaren nog de pet af bij ’t hooren van zijn naam, en de inwoners van de kleine dorpjes baden voor de zaligheid zijner ziel.
      Zeker niet minder fier was de oude Sittardenaar, wanneer het gold de waardevolle eigenschappen op te noemen van den koning, die in het levendige stadje altijd in een gunstig aandenken zal blijven. De oude toren en muur aan de oostzijde der stad dragen nog den naam van Swentibold of ook Sanderbout, als een gezegende herinnering aan den weldoener dier streken.
      De koning scheen dus wel een goed hart te hebben, en die goede eigenschap is vermoedelijk in dat hart gebracht door het zachte, edele karakter zijner echtgenoote. Of deze nu Oda heette als koning Otto’s dochter, of den naam Sophia gedragen heeft, het is om ’t even; — een feit is het, en de loop der geschiedenis wijst dat ontegenzeggelijk aan, dat zij als een beschermengel aan zijne zijde was en op zijne omgeving een weldadigen invloed moet hebben uitgeoefend. Was zij ’t niet, die haren drie dochtertjes eene zoo vrome en godsdienstige opvoeding heeft gegeven, dat zij alle drie als bruiden van Christus hare dagen van godsvrucht gingen slijten in het klooster van Susteten? Was zij het niet, de brave vrouw en moeder, die, alvorens hare geliefde kinders voor goed werden toevertrouwd aan de zorgen der abdisse te Susteren, de H. Amalberga, van haren man wist te verkrijgen, dat het stift werd vernieuwd en opgebouwd als een der mooiste uit onze christelijke landouwen? En werd het vurige gebed dezer godvreezende vrouw ook niet verhoord, zooda tde Almachtige God hare kinderen liet opgaan tot haar afgesmeekt doel, en zij na den dood der overste Amalberga elkander onvolgden als abdissen van dit schoone stift; om eindelijk te sterven als heiligen? (De jongste dochter Relindis is later naar Flemalle gegaan, bij Luik, en daar ook als religieuse gestorven.) En was zij; de nobele koningsvrouwe, het weer niet, die haren Swentibold wist te overreden om bij wijze van giften den bewoners om Sittard vergoeding te schenken voor alle schade en ongelijk veroorzaakt door zijne woelige gevechten en krijgsdaden? (*„Gij zult een schat van gebeden en aflaten daardoor op U afroepen,” zoo zeide zij dan tot hem, „en Uwe ziel zal er zalig om rusten!” En wederom schonk hij weg aan een veertien-tal dorpen om Sittard de bekende „Graetheide,” landerijen en bosschen, kreupelhout en heidegrond, samen ter oppervlakte van pl.m. 700 Hectaren. Slechts ééne voorwaarde bedong de milde koning daarbij, n.l. dat in die begunstigde dorpen ’s Zondags in de kerk zoude worden gebeden voor de rust zijner ziel en die van zijne teergeliefde vrouw Sophia. Dit gebed werd nog eeuwen na beider dood door de geestelijken dier 14 dorpen des Zondags van af den kansel samen met de parochianen uitgesproken. Althans wij vinden in een oud manuscript van pastoor Claassen, dat de parochie Beek nog in 1646 hieraan voldeed.
      Trouwens, het volk zou ook niet anders gewenscht hebben en bij nalating ontevreden zijn geweest. De schrijver Ernst zegt, dat elke pastoor daarvoor jaarlijks vier karren hout uit de bedoelde bosschen kreeg.


      Er bestaat een oud handvest, dat over Swentibold’s gezin, omgeving en leven ons o.m. het volgende in de oude landstaal mededeelt: (Zie ook Publications d. L. en „Maasgouw” 19e jaarg.)

      „Het waes ene Her te Born, der waes gebohren uyt Overlant, uyt Lotharingen, Koninck Sanderbout was he genaemt....., ende Got sant hem in sijnen sin...... dat hij woude geven den arme luyden eene gave om Got: want he hatse dickwijls gebracht in groten noot, ende sijne huysfrau beleyfde dat hij hun gaf den bosch geheytten den Gradt, mitter heyden ende weyden omdat hij hun in voortijden had deck gebracht in groit Lyden mit krijgen, rouwen ende branden. Soo dat hij aan hun sijne siele woude guyten. Ende ’s morgens doen hij op was, bracht hij sijne Heren, die bij hem waeren, voor, wat Got hem in sijn sinn gesant hat. He ginck dan, doen die Mess uyt waes, ende deden eynen man op sien peerd sitten; geleyk dat die Heren water genomen hatten voir dat eten, reidt hij van der bruggen, ende de koninck had de hem geseyt; soo wie viel kirspelen, dorpen, dat he omrijden konde binnen die maeltijd, die souden op ten Bosch, Heyden ende Weyden hooren. Soo reydt hij eerst tot aen Born, van dar tot Guttekoven, van dar tot Leymborg, van dar tot Sittard, van dar op Munstergeleyn, van dar nar Opgeleen, van dar nar Beek, van dar tot Elsloe van dar nar Steyn. Van Steyn quam he aen die Hauserlinden, ende daer stont eyn wit ross gesadelt, sijn peert was moede, ende hij stont van zijn peert ende klom op dat wit ross, ende liet zijn peerd op te straet staen ende riet van daer voirt nar Urmond, van dar nar Berg, van dar nar Bicht, van dar op Papenhoven, ende van Papenhoven tot Buchten ende reydt soo tot Holtumb; ende he vont dar eyn alt wijff bij dat valderen staen, ende he baedt haer, dat sij hem dat open dede, des sij niet doen en woude; ende doen waes hem eyn teycken gegeven, dat die Heren gegeten hadden. Soo reedt hij om Holtumb, ende waes noch ten goede tijde tot Born als den Koninck mitten Heren nae die maeltijt water namen en doen vertoeg hij den Heren wo he al geweyst waes, ende hoe het hoem gegangen waes. Doe ngink Koninck Sanderbout sitten, en ordineeren die rechten en breuken, die voertaen hij, en alle toekomende Heeren van Born souden hebben, en dat sij Overheeren souden blijven der voorschrevene gemeentens, en om der Gemeynde gebruyk will, opdat den Bosch niet verganckelyk worde.”

      Daarna volgden de rechten.

      Eerst spraek den Koninck tot den dienar, soo die vrouw van Houltumb U niet door laeten woude, so is Houltumb tot ewige dagen guyt de Heyde.

      Enz.; en dan volgen de artikelen van II tot en met XXI.


      In de kerk van SUSTEREN bestaan de volgende herinneringen aan koning Swentibold.
      a. Een prachtig Evangelieboek uit de 9e eeuw, goudschrift op perkamentpapier, dat aan de dochters van Swentibold, die daar abdissen waren, heeft toebehoord. Daarin staat een afbeelding van Christus aan het kruis uit den Rom. tijd.
      b. Een relikwie-schrijn van de H. Amelberga, met zilveren platen.
      c. Een stuk van het jachtkleed van den H. Swentibold, van rood geweven stof.
      d. Wapens en inschriften van de abdissen, ingemetseld in de muren der aloude Abdijkerk.
      BORN. — Er heeft vroeger jaren in de schuur van het uit de 17de eeuw dateerend kasteel, een heel oude, mooi uitgebeitelde zetelstoel gestaan. Vorst von Salm gaf er zijn aalmoezenier Kallen uit Sittard kennis van en deze bracht ze in teekening. Daar de oude stoel van zeer primitieven vorm was, die nog wel eens op zegels voortkomt, veronderstelt men, dat het de stoel was van Koning Swentibold. Waar is die zetel gebleven?
      De Z.Ew. heer J. Vrancken dichtte onder den titel: „De dochters van Zwentibold” eene ballade over het wedervinden van het lijk van den gesneuvelden koning door zijne kinderen. Men kan ze vinden in Welters’ „Sagen en Legenden.”

GER. KREKELBERG.



      *) Zie de hiervoren aangegeven schenkingen.