Limburger Koerier/Jaargang 80/Nummer 74/Limburgsche volkskunde

Uit Wikisource
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Limburgsche volkskunde
Auteur(s) Gerh. Kr.
Datum Zaterdag 28 maart 1925
Titel Limburgsche volkskunde
Krant Limburger Koerier
Jg, nr 80, 74
Editie, pg [Dag], Derde Blad, [1]
Opmerkingen Ernst Förstemann vermeld als Förstemann, Jozef Habets als Jos. Habets, Joseph Coenen als J. Coenen
Brontaal Nederlands
Bron kranten.delpher.nl
Auteursrecht Publiek domein

LIMBURGSCHE VOLKSKUNDE.

CXCVI.

      De Limburger noemt het Zuid-Limb. dorp Vijlen met den naam Viele. Er wordt verhaald, dat de H. Clodulphus gehuwd is geweest en een zoon had, die Arnulf heette. Hij moet in de streken aan de Oostzijde onzer provincie eigendommen hebben gehad, en wel te Burtscheid bij Aken. Nu zou hij in 610 te Burtscheid alsmede te Littemala, kort bij Vaals, kerken hebben laten bouwen ter eere van de H.H. Petrus en Martinus. Eenige eeuwen later, en wel in ’t begin der 11e eeuw regeerde daar de H. Keizer Hendrik II, die aan de kerk van Burtscheid eene „Villa” schonk met nog twee boerderijen in die streek gelegen. Dat moest eene parochie worden, en men gaf er daarna den naam „Vijlen” aan. Van dien tijd af zou deze naam aan het dorp, dat zich allengs uitbreidde, gebleven zijn.
      Moeten we echter de etymoloog Förstemann gelooven, dan is de naam Viele en Vijlen ontstaan uit den ouden woordstam „fil” met de beteekenis van „Aanhooging in woudstreken”.
      Dat de geheele streek oudtijds niets dan bosschen en kale vlakten bevatte, is eene waarheid, die uit de geschiedenis bekend is.
      Dat men in oude tijden de plaats Steyl niet anders kon bereiken dan over een in de onmiddellijke nabijheid gelegen sterke, steile berghoogte, is wel mogelijk, maar dat die hoogte aanleiding zou gegeven hebben, naar het volk verhaalt, tot den naam van het dorp, schijnt al evenmin juist te zijn, daar dit Steil is ontstaan uit het Ohd, Stecho of Steccho, dat verband houdt met Stecken, dat aan paal en grenspaal doet denken.
      Omdat de oude Longobardische woordstam „Scara” beteekent aanvoerder eener schaar, eener bende, en deze, volgens eene oude overlevering langen tijd zou genesteld zijn geweest bij het dorpje Scharn, wordt uit die omstandigheid de naam der plaats gedistilleerd. Wel zit er een Ohd-stam in Scharn, die ook „Scara” si. Maar deze heeft de beteekenis van dienst-aandeel, waarmede weiderecht in de oudste tijden wordt bedoeld
      Ook brengt de volksetymologie den naam van het gehucht Schandelen bij Heerlen in overeenstemming met ons Nederlandsch „„Schenden, en „„Schinnen”, en dan weet men daar allerhande volksvertelsels van vast te knoopen over gevaarlijke benden en roovers. Wederom mis geredeneerd door het volk, want de naam is voortgekomen uit het Oud hd. „„Skan” wat „kort” beteekent.            ij
      Het voorgevoegde „tree” in Treebeek is niet, zooals velen meenen, eene letteromzetting van „ter”, zoodat de buurt dus feitelijk „Terbeek” zou moeten heeten. Maar dat „tree” is ontstaan uit een Ags. vorm, die „boom” beduidt.
      Of het eerste gedeelte „Tien” van Tienraai (voorheen ook Thienray) ontstaan is uit ’t goth „thiu”, „thuis” met de beteekenis van „diener” dan wel of dit „Tien” verband houdt met een ouden stam „tie” of „tien,” dat open vergaderplaats, vergadering, rechtspraak of buurmark beduidt, weet men nog niet zeker. Doch dat „Tien” iets te maken zou hebben, zooals velen meenen, óf met het getal „tien” óf met eene verkorting van Tiena, Hubertina, daarvan is geen sprake.
      Zoo ook de afleiding van Vroenhoven. Men heeft het eerste deel „Vroen” wel eens in verband willen brengen met „vroed” = wijs, zooals in Vroede vaderen vroedvrouw enz. Maar dit „vroen” in Vroenhof en Vroenhoven is ontstaan uit „„fro,” dat „„heer” beteekent, zoodat wij hier krijgen „heerenhof” (fro uit goth frav of ’t Ohd frone = heer.)
      Susteren. Vooreerst willen we onzen Limburgschen geleerden Archivaris, wijlen Jos. Habets over aan ’t woord laten: „niet verre van Aldeneik, de aloude en gezegende bakermat van twee op christenen stengel ontloken leliën van maagdelijkheid, Relindis en Harlindis, op de uiterste palen der christelijke streken van den rechter Maasoever, sloeg zich, onder de leiding van den H. Willibrordus, eene volkplanting van christelijke maagden neder. Het dorpje was in het bezit van den hofmeester Pepijn van Herstal, die het op den 2 Maart 714, ietwat vóór zijn dood aan den Heilige schonk om het klooster te begiftigen; de maagden groetten elkander met den schoonen naam van Zuster, en het volk, eerst pas uit het heidendom ontwaakt door dit zoete woord „zuster” getroffen, noemde die plaats „Suestram,” in het toenmalig Dietsch, dat later in Susteren is veranderd.”

      J Coenen schrijft in de „Publications enz.” jaargang 1921: „de kerk heette in den tijd van Karel den Groote „Suestra”, naam dien zij gegeven heeft aan het dorp Susteren, enz.”
      In het boek „De Limburgsche Gemeentewapens” van Meulleners staat op bladzijde 476: „Susteren ontleent zijn naam aan de beek Suëstra,” die er voorbij stroomt” enz.
      De bekende Sloet zegt het volgende: „In eene akte, gedagteekend 24 October 711 „in monasterio Suestra,”, schonk de monnik Ansbald zijne vaderlijke erfenis aan den H. Willibrordus.”
      De volksetymologie houdt het met de mededeeling van Habets.
      De volksmond verhaalt dat in oude tijden, toen vreemde volken van de eene naar de andere plaats vaak verhuisden, of voor een komende vreemde horde moesten wijken, zich hier of daar neerzetten, ten einde een oogenblik uit te rusten of voedsel te nemen vooraleer weer verder te gaan. In de lage vlakte vóór Gulpen zou zulks herhaaldelijk geschied zijn, nadat men zich op den hoogen berg eerst had overtuigd of geen vijand in aantocht was.
      Zoo’n rustplaats noemden zij een „Weiler” (vergel. verwijlen), en uit deze naam zou het dorp Wijler of Wylre ontstaan zijn.
      Dit zal echter wel weer bij eene volksmeening moeten blijven, want de grondbeteekenis is „wil, wila,” een oudduitsche vorm, die hof of hoeve beteekend. Daarvan werd gevormd ’t Ohd. wilari, wilare, ’t zelfde als ’t Nederd. wiler = groep van wila’s, dus van hoeven of huizen. Nog zelfs noemt de Duitscher dat een „weiler” = klein dorp, buurt. Door omzetting der r werd wiler, wilre, later in den volksmond weer vervormd tot Wilder, Wylder Wielder, Wylre. Elders vinden wij nog hierover: Wylre, voorheen Wilar van Mhd. Wilar = boerenhofje, ook gehucht, ook al oude woonplaats. Naar den bouwtrant der Romeinen. Immers ook een „villarium”, was het dienaars- en arbeidersdorpje tot eene villa behoorende (Willer).
      In de plaatsen Rumpen, Kempen, Krimpen, enz. ook in den buurtnaam De Limpen heeft het achterste gedeelte „en” en „pen” weinig of geen invloed op het eerste.
      In „Limpen” beteekent „lim” hetzelfde als in Limbrlcht, nl. lêm = leem. Het volk spreekt dit „lim” vaak uit als „lum”, wat dus ook al evenmin afbreuk doet aan de primitieve beteekenis zooveel omhaal als meestal eene sage of legende maken moet om tot de afleiding of samenstelling te geraken van een geografischen benaming, ja vaak den naam er met de haren bijsleept, zoo kort en bondig gaan de oude taalstammen meestal op het doel af. De oude hadden nog maar een zeer beperkt aantal kwaliteits-benamingen, en gingen bij ’t doopen van streek- en vloednamen eenvoudig op de ligging te werk.
      Zoo met den buurtnaam Hunsfoirt of Hundsfort. Dit hun (oudh. hûn) in plaatsnamen is gelijk aan den datief plur van hôh of hoch, dus „hôn”, waarbij fort of fortis aan sterk doen denken.
      Het Mout in den buurtnaam Moutheuvel ontstond uit het Ohd. molte of molta, wat oorspronkelijk beteekende: stof, aarde, slijk, ook aardehoop. Zoo werd halt ook later hout.
      Wat de afleiding betreft van Krekelberg, waarbij ook kan gevoegd worden eene buurt „Op het Krekeltje,” hierover zullen we laten gelden, wat de bekwame etymoloog Förstemann ons in zijne Ortsnamen leert: „het woord „krekel” is ook een bestemmingswoord in Vlaamsche beek- en heemnamen. Immers „Krekelput” komt voor in Hulsterloo gelegen. Verder vindt men eene bron „het Krekeltje” bij Bilsen; Krekelbeek bij Kortemark (West-Vlaanderen); Krekelsnuit bij Kieldrecht; Krekeldries bij Moorsel; Krekelberg vaak in Oost-Vlaanderen; Krekelberg bij Curingen; Kriekelberg bij Messelbroek; Kekelenberg meermalen in Antwerpen. Het woord wordt van ’t Mnd. „Crekelen” (rutilare) afgeleid, wat voor beek en bronnen zeer goed past.
      Hommert, Hommarde, Hammard en Hammert hebben alle dezelfde afleiding. Deze zit in den stem Hom, ham van ’t Ohd. hamma = Schenkel, knekel met de beteekenis van hoek of hoekvormig terrein aan stroomen; ook al een bocht.
      Met de behandeling der laatste vijf benamingen vertrouw ik tevens voldaan te hebben aan den wensch der E. A. Heeren Henry Pyls, Burgemeester te Schinnen, die o.m.a. een loffelijke belangsteling toont in onzon arbeid.
      Over de familie-namen later

      Vlodrop.

GERH KR