Limburger Koerier/Jaargang 82/Nummer 183/Midden-Limburgsche oude geschiedenis

Uit Wikisource
Midden-Limburgsche oude geschiedenis
Auteur(s) Gerh. Kr.
Datum Zaterdag 6 augustus 1927
Titel Midden-Limburgsche oude geschiedenis. (Vanwaar zoovele voorrechten voorheen aan zijne steden verleend?). I
Krant Limburger Koerier
Jg, nr 82, 183
Editie, pg [Dag], tweede blad, 4
Brontaal Nederlands
Bron delpher.nl
Auteursrecht Publiek domein

MIDDEN-LIMBURGSCHE OUDE GESCHIEDENIS.

(Vanwaar zoovele voorrechten voor heen aan zijne steden verleend?)

I.

      De Geldersche steden waren in den graven-tijd door haren gunstigen en lucratieven koophandel tot zeer grooten bloei gekomen. In die tijden waren de graven, die later hertogen van het land werden, vaak in financieele moeilijkheden, waaraan veelal een te weelderig leven niet vreemd scheen te zijn. Maar ook deze heeren waren op de hoogte van de niet gekende welvaart der steden en hare rijk geworden burgers, zoodat deze laatsten niet alleen vaak de heeren met geldmiddelen moesten steunen, maar ook voor hunne contracten bij vreemde en buitenlandsche geldschieters moesten borg blijven, of nieuwe verbintenissen met bezegeling bekrachtigen. Het spreekt van zelf, dat vele, ja de meeste burgers daartoe mir nichts dir nichts maar niet waren te bewegen, of aan de steden moesten eerst, en daarvan profiteerden natuurlijk de handeldrijvende burgerij, gunstige voorrechten en vrijheden geschonken worden, meer algemeen bekend in de geschiedenis onder nen naam van „privilegiën”.
      Een heel eigenaardig voorrecht kwam dier voege tot stand voor de stad Roermond. De stad bleef er ruim 300 jaren van in het bezit. En welk belangrijk recht was dit? Het heette, dat in het geheele ambt Montfort, waartoe behoorden behalve Montfort, Roosteren, Maasbracht, Vlodrop, Posterholt, Odiliënberg, Linne, Beesel, Belfeld, Nieuwstadt en Echt, geen bier mocht worden gebrouwen en in de herbergen geen boer mocht vertapt worden, dat niet in Roermond gebrouwen was. De twee laatste dorpen waren daarvan echter uitgezonderd.
      De bekende hertog Arnold verleende dit privilegie op den 24en November van het jaar 1472, dus ruim vier en een halve eeuw geleden. Het luidde, als open brief:
      „.....onse lieve stat van Ruremunde ons mennigen truwen dienst gedain, sich altijt bij onsen voirvaderen ind ons tot hetoe noch loflicker ind trouwelicker dan anderen gehalde ind bewesen ind ons oich nu in onsen lasten ind noitsaken guitliek an gulden gereiden gelde sess hondert Rijnsche guldens geleent heeft”.
      In dat even eigenaardige als belangrijke voorrecht kwam ook eene aparte bepaling voor, die verkondigde, dat, als in het voornoemde ambt Montfort, in weerwil van dat voorrecht, toch eene brouwerij werd opgericht, de schout van Roermond zulks aan zijn Montfortschen collega diende mede te deelen. Waarbij de eerste dan gebood deze brouwerij binnen veertien dagen te doen afbreken. Werd dit gebod niet opgevolgd, dan mochten schout en burgers van Roermond zich zelf het recht toeëigenen alle brouwers-materiaal in beslag te nemen en naar de stad te transporteeren. Achter deze bepaling volgde een zinsnede, die wij om haar typisch karakter hier origineel zullen vermelden: „ind als sij die nijet soe te pass mit sich gebrengen en kunden of en muchten sullen sij die gereytssappe ontwee moigen slaen ind breken off vernijelen”
      Daar men bij zulke gelegenheden blijkbaar rake klappen vreesde of verwachtte, werd aangekondigd nog, dat, wanneer zich daartegen iemand verzette, tengevolge waarvan ernstige verwondingen, doodslag of eenige andere moord het gevolg was, noch de schout, noch de stad, noch de burgers daarvoor konden aansprakelijk gesteld worden.
      Het is aan geen twijfel onderhevig of deze hertogelijke gunst deed de welvaart der stad andermaal toenemen, te meer daar het ambt Montfort, als voornoemd, zeer uitgebreid was. Maar ook even belangrijk was het, dat de inwoners der ambtelijke of onderhoorige dorpen op den duur door dit gebod zeer gedupeerd werden. En meer dan eens probeerde men het privilegie ter opheffing voor te dragen, welke pogingen natuurlijk, zij ’t dan ook in ’t geheim, door de dorps-autoriteiten werden ondersteund.
      Doch de stadsregeering hield voortdurend een oogje in ’t zeil, wist alle geheime pogingen te verijdelen, en bleef daardoor ongerept haar voorrecht handhaven.
      Meer dan 80 jaren bleef de toestand zoo voortbestaan.
      In het jaar 1553 echter scheen het ambt Montfort het verzet met ernst te meenen en in ’t openbaar te verkondigen. Daaruit ontstond voor het Souvereine hof te Arnhem een proces, dat verscheidene jaren voortduurde. Het Hof kon echter in deze zaak moeilijk tot eene beslissing komen, hoewel meermalen aan beide partijen, bij wijze van arbitrage voorstellen werde gedaan. Telkens werden deze door partijen van de hand gewezen. Het slot van het proces was echter, dat aan beide zijden gevolmachtigden werden benoemd om de zaak eindelijk in der minne te kunnen regelen. Het kwam daardoor dan ook zoo ver, dat op 15 Maart 1553 een overeenkomst werd getroffen met de volgende bepalingen: „Voortaan mag er weer in ’t ambt Montfort bier worden gebrouwen op die conditie, dat voor iedere ton of aam bier aan de stad zeven oorden Brabantsch geld moeten betaald worden”. Vreemd bier mocht echter niet in het ambt binnengebracht worden. Wel wat in Roermond gebrouwen werd.
      Deze regeling of dit contract bleef voortbestaan en werd ook getrouw nageleefd tot aan het barrière-tractaat van 1715, dat te Antwerpen gesloten werd, en waardoor het Overkwartier van Gelderland in drie deelen werd gesplitst. En omdat volgens de bepalingen van dat tractaat het ambt Montfort aan de Staten der Vereenigde Provincien overging, vond men ’t oogenblik gunstig en geschikt om zich van de bezwarende en drukkende lasten te ontdoen.
      De stad hiermede echter niet tevreden, trok de zaak voor ’t inmiddels te Venlo opgerichte Souvereine Hof. Dit sprak op 17 Juni 1727 een vonnis uit, waarbij de schikking in 1553 getroffen, in alle opzichten gehandhaafd bleef.
      Lang zouden deze bepalingen evenwel niet meer duren, daar in ’t laatst dezer eeuw (18e) de Franschen hier als regeeringsmannen optraden. Dezen schaften alle soorten van vrijheden, voorrechten en privilegiën eenvoudig af bij openbare publicatie, en van toen af aan ging ook het voormelde Roermondsche privilegie te niet.
      Vl.

Gerh. Kr.