Limburger Koerier/Jaargang 84/Nummer 22/Door Limburg, het land der kasteelen

Uit Wikisource
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Door Limburg, het land der kasteelen
Auteur(s) A.H.
Datum Zaterdag 26 januari 1929
Titel Door Limburg, het land der kasteelen. Doorluchtige bewoners van het Kasteel Hoensbroeck
Krant Limburger Koerier
Jg, nr 84, 22
Editie, pg [Dag], derde blad, [1]
Opmerkingen François Charles Stoltzenberg vermeld als Stolzenberg
Brontaal Nederlands
Bron delpher.nl
Auteursrecht Publiek domein

DOOR LIMBURG, HET LAND DER KASTEELEN.

Doorluchtige bewoners van het Kasteel Hoensbroeck.

      Over het kasteel Hoensbroeck hebben we tegelijk met de beschrijving van Oelsbroeck al ’t een en ander verteld. Toen echter alleen over zijn architectuur en geschiedenis; thans willen we ’t eens hebben over enkele zijner bewoners, die in de Hoensbroecksche historie een mijlpaal plaatsten, die geschiedenis aantrekkelijk maakten voor het nageslacht of haar een bijzonderen luister bezorgden.
      De eerste heer van Hoen tzo Broeck is de burchtvoogd van Valkenburg, Johan Hoen tzo Broeck, wiens vrouw Agnes Saex van Wijck heette. Hij, die den burcht in den Broeck deed bouwen, was echter ridder Herman II van Hoen, gehuwd met Cornelia van Borne, welk slot in 1360 schijnt gebouwd te zijn. Zoo wil het een oude mededeeling, die aldus luidt: „Dye nueuwe sterke huyssinge tot Herhoensbroeck is gemackt od gebout geweest omtrynt ynt jaer 1360 durch Heren Herman Hóen Rydder en Vrouwe Cecilia van Borre, Heren ende Vrauwe tot Herhoensbroeck, Vysschersweert, Spaubeek, enz.” Slanghen, die van „het Markgraafschap Hoensbroek” een degelijke studie maakte, de Duitsche historicus Fahne, die op dit stuk ook voor zeer deskundig mag worden gehouden, Henry Pijls, die de kasteelgeschiedenis van Hoensbroeck op boeiende wijze beschreef, zij allen weifelen tusschen 1360 en 1369, of houden een dezer jaartallen voor het stichtingsjaar.

DE OUDSTE HOEN TZO BROECH’S.

      Hoe het zij, de Hoen tzo Broeck’s vóór en na dien tijd zijn te weinig bekend gebleven, om reeds toen hun geslacht een klinkenden naam te kunnen bezorgen. Wel maakt de landshistorie melding van een Herman Hoen tzo Broeck, die met zijn zoon aan den slag bij Woeringen in 1288 deelnam, terwijl een andere, zeker Gothard „die Hun tzo Broech” in den oorlog tegen de Friezen bij Stavoren om ’t leven kwam, maar dat zijn op zich zelf staande feiten in de overigens onbekende oudste kasteelgeschiedenis van Hoensbroeck.
      Eerst in latere eeuwen zouden de bewoners van Hoensbroek meer van zich doen spreken, hetzij, dat ze vrijwillig hun intrek in het kasteel namen dan wel gedwongen werden een verblijf aldaar voor lief te nemen. Want ook de laatsten hebben er in opvolgende tijden gezucht en geknarsetand, in vreeze en beving op hun laatste levensuren gewacht of in benauwenis er zich schuil gehouden uit vrees van ontdekt te worden. Laten we beginnen met hen het eerst aan u voor te stellen. Het waren gevangenen, die het verdiend hadden, om in deze sombere kerkerholen te wachten op hun laatste uren, aangezien ook zij goed en leven van anderen niet telden, stalen en roofden op groote schaal en wat nog erger was, vreedzame landlieden in eenzame streken slachtten als redeloos vee, onmenschelijk optraden tegen ieder, die hen in den weg stond. Het waren de gevreesde Bokkenrijders, die in de crimineele geschiedenis van ons land de Generaliteitslanden der 18e eeuw zoo berucht hebben gemaakt. Het was echter ook een doorluchtig en geheel onschuldige gevangene, die hier een gedwongen verblijf en schuilplaats zoekt om beveiligd te zijn tegen de schennis en het geweld der goddelooze revolutie-mannen, die de onheilige en profane leer der rede stelden boven het gezag Gods, Zijn Kerk en Haar dienaren. Hoe wonderlijk, dezen hier te samen te vinden, zeggen we met het Fransche spreekwoord, doch de nuchtere feiten zullen het u bewijzen.

DE BOKKENRIJDERS OP HOENSBROEK.

      Om hier de historie der gevreesde Bokkenrijders ab ovo op te halen is geheel onnoodig, daar er veel populaire schetsen en zelfs boeken over hun veil bedrijf zijn geschreven. Slechts een enkele herinnering zal noodig zijn, om achter dien heidenschen naam de lugubere gestalten als gevreesde verschijningen te zien opdoemen. Die naam toch herinnert aan het oude volksgeloof, dat zegt, hoe menschen, die hun ziel aan den Duivel hebben verkocht, de macht bezitten om op bokken door de lucht te rijden. Het Germaansch-heidensch geloof speelt hier natuurlijk een groote rol, maar het zij aan den wetenschappelijk gevormden folklorist, om dit thema verder uit te werken. Hier is het voldoende om te constateeren, dat de benden roovers en schurken, boeven en beulen, halve wilden en heidens, die vooral in het laatst der 18de eeuw doch ook reeds eerder Limburg en Oost-Brabant onveilig maakten, de schrik van deze streken waren, wel nooit op bokken door de lucht hebben gereden, maar dit dier wel een bijzondere eer hebben bewezen of achting toedroegen, gelijk de oude Egyptenaren hun stier Apis als god vereerden, hetgeen blijkt uit de afbeeldingen van hun samenkomsten in de Fluweelen grot van Valkenburg, waarbij aan den bok groote eer werd bewezen. Indien hier de bok dient als symbool van den Duivel, gelijk in den zg. Heksen-Sabbath in den Harz op den Bloksberg (1 Mei-nacht) de duivel de gedaante van een bok en de heksen die van geiten aannamen, dan is die symboliek nog zoo verwerpelijk niet, want kinderen des duivels en der duisternis waren het, die Heeren en Dames Bokkenrijders.
      Onder hen waren het de beruchte Matthias Pouts, hoofdman van bende I en zijn zoons Peter en Johannes, die in 1743 met de gevangenis van den Hoensbroekschen kasteelheer kennis maakten. Ook behoorde daarbij nog een dochter van dien aanvoerder, Gertrudis van de Akerstraat, verder Joês Craens, Corst en Joês Klinckers, Peter alias het Moutheuvelke, die allen het gilde der afdoenders of vilders trouw gezworen hadden, uit Hoensbroeck afkomstig waren en met vele anderen bij nacht en ontij op roof uitgingen, diefstal op diefstal pleegden, de reizigers uitschudden, hen knevelden en, zoo het moest volgens hun logica, te vermoordden. Men wist ze eindelijk te pakken te krijgen en ingevolge de weinig omslachtige procesorde dier dagen, het snelle en wreede recht, het gevaarlijk karakter hunner misdaden, werden deze schavuiten spoedig daarna te Treebeek in de Zeekuil ter dood gebracht. De grootste belhamel, Matthias Pouts, werd gevierendeeld, d.w.z. dat zijn lichaam in vieren gehouwen werd; zijn beide zoons werden geradbraakt, ook al een der verschrikkelijkste straffen; de dochter, die ’s nachts, in manskleeren gestoken, aan de roof- en plundertochten deelnam met een pistool in de hand, moest aan den staak verbrand worden zonder vooraf geworgd te zijn, een levensstraf, die bijkans nooit aan vrouwen werd voltrokken, terwijl voor de rest de galg in gereedheid was gebracht. Voorwaar, gruwelijke, wreede en menschonteerende straffen, waarvan de uitvoering alleen maar begrijpelijk gemaakt wordt door het wreede strafrecht dier dagen en vooral in verband met de onmenschelijke en barbaarsche delicten, waaraan zich de Bokkenrijders gedurende tientallen van jaren hebben schuldig gemaakt. Hemeltergend waren hun wanbedrijven en honderden onschuldige slachtoffers zijn onder hun handen gevallen.

EEN DOORLUCHTIG GEVANGENE.

      Hoeveel te liefelijker is ons dan ook het beeld van dien beproefden Roermondschen bisschop, Mgr. Philippe Damiaan von und zu Hoensbroeck, die in 1792 voor het geweld der Fransche revolutie-gezinden moest wijken en zich naar zijn voorvaderlijk stamslot spoedde, om daar een veilige schuilplaats te zoeken. Die vond Z. D. H. in een geheim vertrek, dat langs een enge trap bereikt werd in de benedenverdieping van den vroeger beschreven Middeleeuwschen toren en waarvan het gezicht door een verschuifbaren rug in een gesloten wandkast voor ’t oog verborgen bleef. Daar werd de kerkvorst a.h.w. opgeborgen, want het eten kreeg hij door een gat in den zolder, terwijl slechts een klein raampje voor toevoer van niet te veel lucht en licht zorgde.
      Doch het was noodzakelijk hem zoo geheel aan ’t oog der wereld en zijn vijanden te onttrekken. Immers, toen de Fransche soldaten en republikeinen hem te Roermond niet vonden, trokken ze naar Hoensbroeck, om daar hun buit en prooi te grijpen. Het kasteel werd geheel doorzocht, tot in de kleinste hoeken en gaten werd rondgespeurd en geloerd, of men hem niet vinden kon. Niets echter, dat op den bisschop geleek. Buiten zich zelf van woede, gelastte de aanvoerder, die er wel van onderricht was door verraders en spionnen, dat de vluchteling in het kasteel moest zijn, dat van buiten af de vensters van het kasteel moesten geteld worden. Dit aantal zou dan vergeleken worden met dat, aan de binnenzijde geteld. Na tellen en nog eens tellen, bevonden zij, dat aan de buitenzijde een venster meer was dan aan den binnenkant, zoodat zij op hun speurtochten door het kasteel een vertrek moesten hebben overgeslagen. Weer gingen ze op zoek, den geheelen burcht door, doch nergens vonden zij het geheime kamertje waar de bisschop zoo veilig geborgen zat, zoodat de geheele bende onverrichterzake terugkeerde.

FEEST IN ’T KASTEEL HOENSBROEK.

      Weer een ander tooneel. Geen misdadigers, die in de kelders van het slot op hun verdiend loon wachtten, geen verdreven bisschop, die in een hem onwaardig kasteelvertrek op den aftocht zijner vervolgers wachtte, doch een feestelijk versierde ridderzaal, keurig gemeubileerd en dicht gevuld met belangstellende bezoekers en notabelen van den dorpe Hoensbroek. Wat er aan de hand is? De slotheer, Markies Frans Egon von und zu Hoensbroeck, heeft de goedheid gehad, ten jare 1857 de thans nog bestaande harmonie een vaandel of drapeau aan te bieden, welke plechtigheid in Juni van dat jaar zou plaats hebben.
      In de ridderzaal hadden zich daartoe de belanghebbende en genoodigden rondom den vertegenwoordiger van den burchtheer verzameld. Deze dhr. C. J. Pyls van Schinnen, moest de honneurs waarnemen voor den graaf, terwijl de pastoor van Hoensbroeck zich belastte met de inzegening en huldiging van het sierlijk drapeau, dat zijn makers van het kunstatelier der firma Stolzenberg te Roermond tot eer strekte. Nadat de plechtige ceremoniën volbracht waren door den Heer Geestelijke, sprak deze nog een toepasselijke rede uit in verband met den aard van het geschenk, den milden doorluchtigen gever en het doel, dat deze er ten bate der Hoensbroecksche harmonie mee beoogde, waarna ’s graven vertegenwoordiger, de heer Pyls het vaandel aan de vereeniging overdroeg. De zaal daverde van ovaties en huldebetuigingen, welke jubel oversloeg op de verzamelde menigte die buiten stond.
      Weldra klonken nu de opgewekte tonen van de muziek, door de leden der Harmonie ten gehoore gebracht en hun echo’s drongen zelfs door tot de stikdonkere krochten en gevangenisholen in de kelders van het kasteel. Toasten werden uitgesproken, heilwenschen geuit en lustig, werden de bekers geledigd, alles ter eere van de adellijke familie der Hoensbroecks, tot heil van geestelijke en wereldlijke overheid, tot uiting van dankbaarheid aan allen, die deze plechtigheid met hun tegenwoordigheid vereerden. Nog steeds is de Hoensbroecksche harmonie trotsch op haar drapeau met de wapens „von und zu Hoenshroeck-von Loë”, dat meegevoerd wordt op excursies en concoursen.

A. H.