Limburger Koerier/Jaargang 86/Nummer 120/Limburg, het land van oude boerderijen

Uit Wikisource
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Limburg, het land van oude boerderijen
Auteur(s) Gerh.[ard] Kr.[ekelberg]
Datum Zaterdag 23 mei 1931
Titel Limburg, het land van oude boerderijen. Hoeve „Offerkamp” te Herten.
Krant Limburger Koerier
Jg, nr 86, 120
Editie, pg [Dag], vierde blad, [1]
Opmerkingen Minerva vermeld als Minerve, Ernst Frederik Bojesen als Bojesen, Albert Wolters als Wolters, Wiro als Miro, Pieter Harmen Witkamp als Witkamp
Brontaal Nederlands
Bron kranten.delpher.nl
Auteursrecht Publiek domein

LIMBURG, HET LAND VAN OUDE BOERDERIJEN

Hoeve „Offerkamp” te Herten.

      Hier hebben we nu eens te doen met een merkwaardigen, historischen naam eener boerderij. De plek, waarop de hoeve ligt, heette al zoo, beter, heeft altijd zoo geheeten, ook vóór de boerderij er op gebouwd werd in het jaar 1737. We moeten dus terug naar de grijze oudheid. Immers, we bevinden ons hier in eene streek, het oude Hertena, waarvan de benaming ons doet denken aan de Germaansche godin Hertha, waarvan we in deze buurt nog een penning (Herta-penning) hebben gevonden. De in deze omgeving, van Maas tot Roer en verder gevonden votiefsteenen, aan de goden Mars, enz. gewijd, van dito heidensche offer-altaren, van Romeinsche daktegels en baksteenen, kapiteelen met Latijnsche inscripties, offersteenen met de beelden van Minerve, Apollo of Diana, gordelplaten, wapens, helmen, krijgsuitrustingen van gul of verguld koper, beelden van Jupitter, grafurnen, kannen, schalen, lampjes, munten, welnu al deze vondsten leveren ons een onweerleg-

[Afbeelding: P.A.S. Hoeve Offerkamp in Herten. 1931.]

baar bewijs, dat onze oudste voorvaderen er gegevestigd zijn geweest. Dit heele gebied draagt daarvan de historische sporen.
      Nog vinden we In de Wandelingen ter opsporing van Romeinsche legenden van Heldring, dat in Holland eveneens tegenover hofsteden stukken land liggen, die nog uit de eerste tijden den naam dragen van Bloed-, Moord- of Offerakker (dezelfde beteekenis als Offerkamp), en dat aan die hoven nog wel eens een bijzonder „bloed-tiend” verbonden is, zooals: een kalkoen, eene gans met zilveren penning, enz. Van zoo’n „bloed-tiend” hebben we hier echter tot heden nog niets kunnen opsporen. Wel een penning, als reeds gezegd. Ook het woord „kamp” heeft in dit verband zijne karakteristieke beteekenis, want, wat was, volgens Dr. Bojesen in zijn „Romeinsche antiquiteiten” éen kamp? Op hun marsch waren de Romeinen gewoon elken nacht een legerkamp op te slaan, welks ligging of plaats vooraf werd opgezocht en goed gevonden, en liefst werd gezocht In de omgeving van beekjes, rivieren, landhoeven en natuurlijke aarden wallen of hoogten. Maar op die rustplaatsen, die dan eindelijk voor goed als zoodanig werden aangewezen en behouden, voerden de oude volkeren ook hun godsdienst-oefeningen, zoo noodig hun begrafenis-plechtigheden uit, en werd er op de een of andere wijke ter eere van hun afgoden geofferd.
      En als wij daarbij nu nog vermelden wat ons de historius Wolters vertelt, dat van de voorheen daar in de buurt liggende Drususberg, de kleihoogte van 10 M. hoog 20 M. lang en 14 M. breed, de sage gaat, dat daar onder de Romeinsche veldheer zou begraven liggen, en de in de nabijheid liggende ruïne van een middeleeuwsch ridderslot, in de grijze oudheid een altaar der druïden, de bekende offeraars der Galliërs was, den zijn we hier toch zeker bij een merkwaardig kamp beland. Men heeft weleens de vraag gesteld: Was die berg eene begraafplaats? Wellicht ja, zegt Wolters, want de gevonden urnen, asch en andere voorwerpen duiden zoo iets aan. Of was ook de berg veeleer eene offerplaats, evenals de Offerkamp? Wellicht ook dit nog, herhaalt hij, en dan zal het een offerplaats der Franken zijn geweest, en de beenderen, in de noordzijde des heuvels gevonden, zijn dan ontegenzeggelijk overblijfselen van geofferde koeien en varkens.
      En wanneer zijn deze heuvels en kampen in die buurt opgeworpen? is zijn volgende vraag. Misschien vóór onze jaartelling, zoo vervolgt hij, maar meer waarschrjnlijk, naar de gekleurde urnen en ijzeren voorwerpen aldaar links en rechts gevonden te oordeelen, in lateren en wel in Frankischen tijd, tusschen de zesde en negende eeuw, zoodat hier mogelijk de laatste stuiptrekkingen der Frankische afgoderij op Limburgsche bodem gezien werden.
      Wie weet, hier mogen wellicht de heidenen Linne hunne bijeenkomsten gehouden hebben, vervolgt Wolters verder, die, zooals de sage verhaalt, het langst weerstand boden aan de geloofsprediking van het Evangelie, dat hun door de H.H. Miro, Plechelmus en Otgerus van uit ’t nabij gelegen St. Odiliënberg in het begin der achtste eeuw werd verkondigd.
      Dat overigens deze oude kampen, heuvelen en ligplaatsen, waaronder ook het „Ifferkamp” (waarop bijgaande hoeve) steeds bij onze voornaamste historici punten van belangrijke geschiedkundige waarde of beteekenis zijn geweest, bewijst verder hetgeen de bekende geleerde P. H. Witkamp hieromtrent vermeldt in zijn Aardrijkskundig-historisch woordenboek. Daarin staat geschreven op pag. 367: „de streek behoort tot de eerst bevolkte van Limburg. Althans het is genoegzaam zeker, dat zij reeds ten tijde der Romeinen werd bewoond. Sprekende blijken daarvan zijn aanwezig in de overblijfselen van een oud gebouw, den Oudenberg genaamd; in ’t benedendeel van den dorpstoren, welks stichting eeuwen opklimt; in den grootsten tumulus van Nederland, onder den naam van Drususberg bekend; doch van 1869 tot 1873 gedeeltelijk gesloopt; (hoewel genoemde geleerde destijds de aandacht vestigde op deze jammerlijke vernieling); in de grondslagen van eene Romeinsche brug over een der monden van de Roer, even voorbij de N.O. grens, de Roodebrug genoemd; eindelijk in de hoeve met hare karakteristieke benaming „De Offerkamp”, wier naam op Heidensche geloofsvereering wijst.
      Als Romeinsche stichting droeg deze plaats naam van Mederiacum, die nog in het middenpunt der gemeente, Merurn, voortleeft. Als Germaansche stichting ontleende de streek haren naam aan de godin Herta (de Aarde)”
      Tot zoover Prof. Witkamp, wat betreft onze „Offerkamp”. Wat nu in latere tijden de volksmond nog placht toe te voegen aan deze historische aanteekeningen, die we over de boerdederij mededeelde, o.a. dat de beruchte dievenbende „De Bokkenrijders” die voornamelijk in Zuid-Limburg het land onveilig maakte in de 18e eeuw, in deze hoeve zich meerdere malen verzamelde om voorbijtrekkende handelaren en reizigers te bespieden en te berooven (daar de begaanbare route in dien tijd langs De Offerkamp liep); en dat er zelfs meer dan een door de bende zou zijn vermoord, hebben we in geen enkel der in ons bezit zijnde werkjes over de Bokkenrijders kunnen vinden. We vermoeden dehalve, dat deze vertelsels zullen berusten op volksfantasie.
      Van de allereerste bewoners der hoeve — die dan ook in 1737 eerst boerderij schijnt te zijn geworden — worden namen genoemd als van Herten, Houben, e.a., terwijl van de huizing, die vóór de hoeve op het offerkamp heeft gelegen, geen sporen meer te vinden zijn.
      De thans erop wonende familie Smeets wist ons niets bijzonder erover mede te deelen. Bij grondig onderzoek is echter zeer goed te onderscheiden, om de huizing, de zich thans nog afteekenende heuvel, die eens het Offerkamp onzer oudste voorvaderen is geweest.

GERH. KR.