Limburger Koerier/Jaargang 90/Nummer 178/De kapel in 't Zand in den loop der eeuwen

Uit Wikisource
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
De kapel in 't Zand in den loop der eeuwen
Auteur(s) Anoniem
Datum Donderdag 1 augustus 1935
Titel De kapel in 't Zand. In den loop der eeuwen
Krant Limburger Koerier
Jg, nr 90, 178
Editie, pg [Dag], 6
Brontaal Nederlands
Bron delpher.nl
Auteursrecht Publiek domein

DE KAPEL IN ’T ZAND

In den loop der eeuwen.

      Over het begin van de Maria-vereering van de Lieve Vrouwe in ’t Zand – wier 500-jarig jubelfeest dit jaar te Roermond met grootsche plechtigheden wordt gevierd – lazen we een aantrekkelijk rijmdicht over den „oorsprong en voortgang der Devotie in de Kapelle in ’t Zand”, waaraan we ontleenen:

De Landstreek hiet het Zand, ter oorzaek van de gronden,
Die zeer zandachtig zijn, aldaer op zek’re stonden
Een herderken vermoeyt aen eenen put zich rust
En dikwijls sijnen dorst met des-zelfs water blust.
Als hij nu naer gewoont’ bij dezen put gezeten
De diepte van de bron met sijn gezicht ging meten,
Bemerkt hij dat een Beeld diep in het water lag
En hoe hij meerder starrd’, hoe hij het klaerder zag.
Hierdoor wierd hy te meer tot nieuws begeerd’ ontsteken.
Hij putt’ verscheyde mael, en eynd’lijk heeft gebleken
Dat syn gezicht hem niet in ’t stuk bedrogen had:
Want met het water heft hij den Verborgen Schat
’t Was een gesnede Beeld van Christi Lieve Moeder,
Hy zuyvert het en kust: vergeet dat lij den hoeder
Van veel schapen is:: hy laet syn’ kudd’alleen
En loopt van blijdschap ras tot synen meester heên.
Dezen ontfangt het Beeld, aenziet het als den zegen
Die hem den Hemel zend, hy eert het, maer verlegen,
Of Godt misschien hierdoor den middel wilt bereyd’
Dat Jezus Moeders eer, zoud’ worden uytgebreyd:
De wond’re vinding die den scheper moest vertellen,
Doet nemen het besluyt, van ’t openbaer te stellen,
En plaetsen aen den boom naest by den put geplant
Dat ieder ’t eeren kond die kwam langs diën kant.
Nu den gevonden Schat hier ’t eerste was verheven
En aen Mariae Beeld wierd eer-bewys gegeven,
Van die daer menigmael haer schenckten eenen groet
En speurden te gelijk wat haere voorspraek doet;
Den toeloop die vermeert, grooter wordt het betrouwen
Op Jezus Moeders hulp’; men gaet dan voor haer bouwen
Een kleyn Kapelleken, men stelt het Beeld daer in
Den bouw die men nu ziet diên krijgt dus syn begin.

      „Den Verborgen Schat” van 1785, waaraan we de voorafgaande regelen ontleenden, schrijft o.a.:
      „Het wonder Mariae Beeld in ’t Zand, door eenen scheper of herder in eenen put gevonden, (is) eerst in een kleyn Heylig Huysken aen eenen boom bij den put, tot vereeringe der voorbijgaende godvruchtige naest bij den weg geplaetst.”
      Bedoeld is zeker met dit „heylig huysken” een langwerpig houten kastje, zooals men er thans voor heiligenbeelden aan den openbaren weg in Limburg nog zoo vele vindt.
      Trouwens, in het beeldje zelf vindt men nog de spijkergaten, waarmede het waarschijnlijk op zijn plaats is vastgesteld.
      Later, „door den roem der wondere vindinge vermaert, en door herhaelde bezoekingen der Christenen deser landstreek alomme bekent,” werd het „gestelt in een steene kapelleken ontrent de zelve plaetse, alwaer het zelve langen tyd vereert is geweest..” (Den Verborgen Schat).
      Door sommigen is het vermoeden geopperd, dat ’t kapelletje niet werd opgericht voor het beeldje, maar dat er reeds een buurtkapel zou bestaan hebben, waarin het beeldje werd overgebracht.

DE „EERLYCKE CAPELLE”.

      Hoe het ook zij, vast staat wel, dat omstreeks 1418 een steenen kapelletje is gebouwd, waarin al spoedig de devotie voor Onze Lieve Vrouw groeide en zich snel verbreidde.
      Anderhalve eeuw lang bleef dit eerste kapelletje („eerlycke Capelle” noemt Guilhelmi haar) er staan en ontwikkelde zich de Maria-godsvrucht er op verbazingwekkende wijze, mede om de wonderen en merkwaardige genezingen, welke zich – volgens latere mededeelingen van niet-officieelen aard, want in de 16e eeuw gingen vele documenten door den Roermondschen stadsbrand verloren – te Kapel in ’t Zand op Maria’s voorspraak voordeden.
      In de tweede helft van de 16e eeuw brak er een zware tijd aan voor Roermond, met een periode van publieke rampen, een tijd van oorlog en strijd, waarvan Kapel in ’t Zand den terugslag ondervond, en die de totale ondergang van de kapel der Lieve Vrouw in ’t Zand tengevolge had.
      De groote stadsbrand te Roermond van 1554 deerde de Kapel zelf wel niet, maar hij was in


Oude voorstelling, waarop men den herder Wendelinus ziet afgebeeld bij de vinding van het wonderbeeldje. Rechts boven ’t beeldje, dat vroeger bemanteld was; daaronder ’t eerste kapelletje


zooverre een ramp voor de godsvrucht en vereering der Lieve Vrouwe in ’t Zand, dat alle documenten over haar geschiedenis, haar vereering en de door haar gewrochte wonderen, verloren gingen in het vuur
      Het krijgsgewoel en godsdienstige troebelen van deze eeuw brachten de Kapel bij de onderscheidene stadsbelegeringen en strooptochten herhaaldelijk in het middelpunt van het strijdtooneel. En al zorgden geloovigen, priesters of magistraat er telkens voor, dat het miraculeus beeldje in veiligheid werd gesteld, de kapel en haar interieur hadden van beschietingen, van roof en vernielzucht der gewapende benden zeer veel te lijden.

TOT DEN GROND TOE AFGEBROKEN.

      In 1578 viel de Kapel zelf ook ten offer aan het krijgsgewoel: na een herhaalde belegering der stad, liet de verdediger van Roermond, de in Spaanschen dienst zijnde luitenant Blasius Vegersheim, de Kapel tot den grond toe afbreken, omdat dit bouwwerk aan de belegeraars een gunstige verschansing bood. Het Lieve Vrouwe Beeldje was in de stad in veiligheid gebracht, en daar werden ook de in de Kapel gestichte diensten voortgezet.
      Twee en dertig jaar lang bleef de Kapel verwoest, en was er alleen de put, waarin eenmaal het beeldje gevonden was, om in het Zand de herinnering aan de Wonderbare Lieve Vrouw te bewaren.
      In een stadsbrief van 13 Januari 1610 meldt de Roermondsche Magistraat, dat „door toedoen van den Eerwaarden Heer Johan Schaden, kapelaan dezer plaats, en door onze hulp er eerst weder een klein Oratorium of bidplaats opgericht, en daarna een schoone Kapel gebouwd is”. Dit moet gebeurd zijn tusschen de jaren 1607 en 1609.
      Die „schoone Kapel” moet intusschen van zeer bescheiden afmeting en beteekenis zijn geweest, en allerwaarschijnlijkst is daarin ook niet het Lieve Vrouwe Beeldje teruggebracht.
      Spoedig schijnen talrijke pelgrims de kleine bidplaats in ’t Zand weer te hebben bezocht; de toenmalige deken van Roermond, Petrus Pollius, die zelf een vurige Maria-vereerder was, besloot in 1610 tot den bouw eener nieuwe, en in vergelijking met de voorgaande, groote Kapel.

DE KAPEL VAN POLLIUS.

      Op den vooravond van Maria-Geboorte „den 7 September”, zegt de kroniek van Roermond, „is den iersten stein aen ons lieve Vrouwe in ’t Sandt van de nieuwe Capelle door den heer deken Pollio ende burgemeister Butgens gelaght worden.”
      Dat een lid van het gemeentebestuur bij de eerste steenlegging der Kapel tegenwoordig was, wijst erop, dat de gemeenteraad, zijn oude patronaatsrechten over de kapel indachtig, ook aan den opbouw der nieuwe kapel actief wilde deelnemen en aldus zijn rechten bewaren.
      De Kapel van Pollius bleef onveranderd tot 1684, toen het noodig bleek haar te vergrooten: „Van dien tijd af (n.l. 1613) is den iever tot den dienst van Maria zoodanig gestegen”, getuigt „De Verborgen Schat” van 1785, „en de ondervindingen van hare krachtige Bescherminge heeft dus vermenigvuldigt de pelgrimage tot de Kapelle van O. L. Vrouw in ’t Zand, dat men in ’t jaar 1684 getimmerd heeft den grooten bouw”.
      Het verlengstuk in 1684 aan de bestaande kapel toegevoegd, was het achterste gedeelte der in 1895 afgebroken kapel, n.l. het gedeelte, bij den preekstoel en de trede in den vloer der kapel, welke de ouderen zich nog herinneren, en dat liep tot aan de voorgevel. De put werd door de vergrooting binnen de kapel gesloten; buiten aan de zuidzijde, werd een pomp geplaatst, waarmee het putwater wordt opgepompt.

GROEI DER DEVOTIE.

      Eenige jaren later werd een voorportaal aan de kerk aangebouwd.
      De Maria-vereering en de bijzondere gebedsverhooringen hebben vanaf het begin van de Lieve Vrouw in ’t Zand-vereering de milddadigheid en offerzin der pelgrims opgewekt; tallooze gaven in natura of geld, offers van H. Misstichtingen, enz., maar ook exvoto’s van genezenen,


Het wonderbare beeld der Lieve Vrouw in ’t Zand.


(krukken, banden, enz.) zoowel als gouden en zilveren voorwerpen, werden aan de kapel geofferd.
      Al is het aantal exvoto’s uit vroeger eeuwen betrekkelijk gering (zilver en goud zijn herhaaldelijk versmolten ten bate van de kapel) toch mogen we aannemen, dat de offerzin van de pelgrims vroeger zeer groot was.
      De talrijke exvoto’s, welke thans in de kerk bewaard worden, zijn van veel lateren tijd, maar vormen een eerbiedwekkende collectie.
      In 17e en 18e eeuw maakte de kapel de vele kleine roerigheden dier tijden door, doch de Maria-vereering bleef groeien.
      De Fransche Revolutie was oorzaak, dat de kapel eenigen tijd gesloten werd, maar de Napoleontische tijd bracht de godsdienstvrijheid van de 19e eeuw, welke sindsdien behouden bleef.

NIEUWBOUW DER KERK.

      In Juli 1683 droeg Mgr. Paredis de zorg voor Kapel in ’t Zand, dat tot nu toe in handen van wereldsche geestelijken had gerust, over aan de PP. Redemptoristen.
      Zij bouwden er een nieuw klooster, vlak tegen de kapel aan, en begonnen met de verbreiding der Lieve Vrouwe-vereering ook met de zielzorg in het thans snel opkomende rectoraat.
      Reeds drie jaren na hun vestiging namen de Paters de zeer noodige interieur-restauratie van de kapel ter hand.
      De gestage uitbreiding van het Rectoraat, en vooral ook de snelle toename van pelgrimages en processies, maakten wederom een nieuwe groote uitbreiding van de kapel absoluut noodzakelijk.
      In 1895 werd volgens plannen van architect Kayser uit Venlo de tegenwoordige kapel gebouwd; de nieuwe kerk werd om de oude heengebouwd, zoodat tijdens den bouw de diensten in de oude kapel konden worden voortgezet.

      Ook het Wonderbeeld zelf onderging tijdens het bestuur van de P.P. Redemptoristen een beduidende verandering: tot 1866 was het beeld steeds gehuld geweest in mantel en kleed. Op aandringen van dr. Cuypers werd in 1866 het beeld ontmanteld: de oude, beschadigde polychromie werd verwijderd, en het beeld zelf nauwgezet gerestaureerd.
      „In het jaar 1645,” zoo leest men in de kronieken der Eerw. Paters Franciscanen te Weert, „verlangde de vicarus generalis van Roermond, Ant. Bosman, van ons klooster (te Roermond) tot (aan) de kapel van O. L. Vrouw „Op het Sand” de kapellen van O. L. Vrouw van Smarten op te richten.” ’t Is echter daartoe toen nooit gekomen.
      In 1920 kwam echter een werk in denzelfden geest, doch grootscher opgezet, tot stand. Toen begon men met den aanleg van het thans algemeen bekende en beroemde Kruiswegpark, volgens het wel eenigszins gewijzigde grondplan van dr. P. Cuypers.
      De groote kruiswegstaties, welke hier plaatsing vonden, en de Kruisberg, zijn bewonderenswaardige stukken.
      Terwijl de paters nog steeds nauwgezet ijveren voor verfraaiing van de kapel, streven zij met niet minder ijver voor een smaakvolle aankleeding van het park, waarbij telkens nieuwe verbeteringen worden aangebracht.
      In den afgeloopen winter schonken pelgrims, processies en kapel-bewoners een aantal kapelletjes langs den processieweg met voorstellingen der Lieve Vrouw in ’t Zand-geschiedenis.
      En zoo staat de Lieve Vrouw in ’t Zand thans, in haar 500-jarig jubeljaar in den wereldschen luister van kapel-rijkdom, maar ook in de godvruchtige vereering van duizenden en duizenden, die haar als een goede en machtige Voorspreekster in den Hemel aanroepen en Haar hulp hebben afgesmeekt.
      Moge het vertrouwen in de voorspraak der Lieve Vrouw in ’t Zand ook in de komende tijden blijven, en moge Maria’s macht en liefde zich steeds rijker en overvloediger toonen voor allen die haar aanroepen.