Majoor Frans/Kasteel de Werve III
← Kasteel de Werve II | MAJOOR FRANS (1888) door A. L. G. Bosboom-Toussaint | Huis de Werve I → |
Uitgegeven in 's-Gravenhage door Charles Ewings (bij drukkerij Thieme, Nijmegen). |
[ 112 ]Maar voor mij was deze mededeeling een lichtstraal. Tante had haar testament veranderd na dit voorval, een paar maanden voor haar dood, in ’t belang van Francis en niet om zich te wreken, dit bleek mij duidelijk; zij had zoo nauwkeurig naar mij geïnformeerd om mij tot haar mandataris te maken, en ik be[ 113 ]greep nu beter dan ooit, dat ik Francis moest winnen, moest trouwen; en ik moet u bekennen, Willem! dat die noodzakelijkheid mij niet zoo heel hard meer voorkwam. Het is waar, Francis had veel zonderlings, er was in haar verleden allerlei dat mij nog opgehelderd moest worden eer ik haar met gerustheid, met vertrouwen mijne hand kon bieden, maar toch zij had een flink karakter, dat bleek mij uit alles; zij was geen onbeduidende nuf, geen koud zelfzuchtig wezen, dat aan niets dan aan haar opschik dacht en naar allerlei ijdelheid joeg. Zij had mannelijke deugden, en het kwam mij voor dat zij zekere vrouwelijke gebreken miste; maar hare zucht tot onafhankelijkheid, hare zelfgenoegzaamheid zouden mij geducht in den weg staan bij mijn veroveringsplan, dit zag ik reeds nu in. Den generaal tot bondgenoot nemen, die zich daartoe wel zou leenen, indien hij alles wist, was zeker de zaak verkeerd aangrijpen. Ik had liefst nu op dit zelfde oogenblik volkomen oprechtheid willen gebruiken en tante Roselaer gerechtvaardigd, die het waarlijk zoo kwaad niet met Francis had gemeend; maar ik kon mij nog niet voorstellen veel bij Francis gewonnen te hebben, en als ik dan na die gulle bekentenis eens een even gul antwoord ontving, dat mij van alle verdere moeite ontsloeg, wat dan? wat moest er dan van dien ongelukkigen grijsaard worden en van Francis zelve? Neen, ik moest eer ik sprak eenige zekerheid hebben dat ik mijn plei dooi zoude winnen; ook eenige zekerheid voor mij zelven, dat ik geen zaak aanvaardde die vooruit verloren was; maar al ware ik tot het besluit gekomen om eens eene eerste poging te wagen, het goede moment daarvoor was verloopen. Frits kwam op een drafje naar ons toe en zei tot Francis, na zijn gewonen militairen groet: »Freule! de kapitein laat vragen of u wel aan de saus voor de pudding denkt, en of de freule den sleutel wil geven voor de provisiekamer? want er is nog geen dessert klaar gezet."
»Heel goed, Frits! zeg aan den kapitein dat ik voor alles zal zorgen." Toen tot mij: »Excuseer mij, Leo! plicht gaat vóór genoegen, en mijn waardige adjudant herinnert er mij aan, dat ik nog keukendienst heb." Meteen vloog zij op en was in een wip uit mijne oogen.
»En voor mij zal het tijd worden om een weinig toilet te maken," sprak de generaal opstaande. »Ik dineer nooit in mijne [ 114 ]kamerjapon, tenzij bij ongesteldheid; gij, neef! zult mogelijk uwe logeerkamer wel willen zien? Holà, Frits! Frits!" Frits, die met deftigen militairen stap Francis volgde, was nog genoeg in de buurt om de stem van zijn meester te hooren en keerde tot ons terug.
»Frits! weet jij waar de jonker logeeren moet?"
»Zeker generaal! Ik heb de reistasch van mijnheer al boven gebracht ."
»Zoo: hadt gij een reistasch bij u?" vroeg de generaal met een glimlach, mij met eenig opzet aanziende.
»Wat zal ik u zeggen, oom! Was het al te onbescheiden, bij goede ontvangst op een paar dagen gastvrijheid te rekenen?"
»Wel, volstrekt niet, mijn jongen!" viel hij met gulheid uit; »en wat mij aangaat, wat afwisseling is mij zeer welkom; alleen zie dat je ’t met Francis… "
»De freule heeft mij opgedragen Jonker van Zonshoven zijne kamer te wijzen," sprak de trouwe Frits, als om zich te verontschuldigen dat hij ons volgde.
»Dat’s juist wat ik je ook had te zeggen. Leo, verschoon me zoo ik niet zelf de trappen met je oploop," en hiermede scheidden wij, daar wij in de groote vestibule waren gekomen en Frits mij voorging links af, een breede eikenhouten trap op, die naar de eerste verdieping voerde van den linkervleugel, juist die welke mij had toegeschenen in niet zeer bewoonbaren staat te zijn; toch was het een ruime, oogenschijnlijk goed gemeubelde kamer, die Frits voor mij opende, waar een groot ouderwetsch ledekant met rood moirégordijnen mij het eerst in ’t oog viel. Overigens moest ik mij eene wijle aan de duisternis gewennen die er heerschte, eer ik onderscheiden kon met welke soort van behangsel het vertrek gestoffeerd was, want zeker uit gewoonte had men van de drie hooge ramen slechts een der blinden opengemaakt, en nog wel slechts ten halve; ook toen Frits vroeg of ik nog iets had te belasten, wees ik op die bijzonderheid en gelastte hem wat licht te maken.
Hij verroerde geen vin en bleef stokstijf staan, terwijl hij sprak:
»Jonker! de freule heeft gezegd, dat de blinden gesloten moeten blijven, anders komt er te veel licht… want er zijn geen gordijnen…" [ 115 ]
»O! dat zegt niets, doe maar open."
»Ja maar, ook om de tocht, want, ziet u, omdat er nooit logés komen, is dat bij ongeluk vergeten, en, maken gaat nu zoo gauw niet… hier op het dorp is geen glazenmaker."
Ik begreep hem: er waren wel wat veel ruiten stuk. »Nu, dan is het goed, Frits. Ik zal mij behelpen met het licht van dit eene raam," en ik liet den goeden man gaan, wiens trouw aan de zaak zijner meesteres uit zijne verlegenheid sprak. Het eene blind, geheel geopend, liet genoeg licht door, en de enkele ruit die er stuk was had men zorgvuldig met wit papier beplakt, zoodat het niet te veel tocht doorliet. Het bleek mij nu dat er een geschilderd behangsel was, in vakken verdeeld, met vergulde baguettes omlijst, terwijl de bosseries en de dessus de porte mede geschilderd en verguld waren, alles style Louis XV, maar kennelijk door geene meesterhand uitgevoerd, en sinds zonder eenige zorg voor het onderhoud aan vocht en bederf overgelaten, die er dan ook alle denkbare schade aan hadden toegebracht, in vereeniging met ratten en muizen die hier en daar gaten in het doek hadden gebeten. Met de meubels was het eveneens gegaan. Het rood damast en de zijden koorden en kwasten van eene prachtige sofa, die in een hoek stond, was niet slechts verbleekt, maar op menige plek zoo verscheurd en versleten, dat het paardenhaar er door kwam; daarbij waggelde zij op drie pooten, terwijl er van de hooge, antiek gebeeldhouwde stoelen, eveneens met roode zijde bekleed, niet één was waar men met volkomen gerustheid op kon gaan zitten; daarentegen stond een tafel met een marmeren blad zoo goed op zijne drie berenpooten met vergulde klauwen, of hij u uittarten wilde hem te verzetten; maar het blad zelf was overal gebarsten en miste hier en daar stukken uit het mozaïk ornament dat eene ster moest voor stellen.
Tegen deze prachtige maar verwaarloosde antiquiteiten vloekte een hoogst eenvoudige moderne waschtafel, van grijs geschilderd hout, met lichtgroene randen, die hier zeker à mon intention was neergezet, vlak onder een ovalen spiegel in rococostijl, die echter zooveel geleden had van den invloed der vochtige dampen, dat hij geheel onbruikbaar was. Gelukkig had ik een zak spiegeltje in mijne tasch, dat mij voldoende hulp verleende om mij een weinigje op te knappen voor het diner, sinds ik gehoord [ 116 ]had dat de generaal aan die étiquette hechtte; Francis had mij gewaarschuwd dat er een etensbel werd geluid, en dat men stipt op het appel moest zijn, wilde men den Generaal en zijn staf! geene ergernis geven. Ik was in een oogwenk gereed, en daar ik mijne kamer niet nauwkeuriger behoefde rond te kijken om te weten dat zij het symbool was van de gansche Werve: Vervallen Grootheid, verkwikte ik mij met het heerlijke uitzicht dat men genoot, reeds uit het eene raam dat met schik kon geopend worden. Heenziende over den vijver rondom het kasteel, die bijkans tot een moeras was uitgedroogd, breidde zich een prachtig Geldersch landschap voor het oog uit. Rechts, op eenige minuten afstands, lag de ruïne van het alleroudste kasteel, die ik mij voornam eens te bezoeken. Er stond nog een zware, vierkante toren, die bewoonbaar was… voor kraaien en uilen, welke daarvan zeer dapper gebruik maakten; de bogen die vroeger de gekleurde glasruiten hadden omsloten, waren nog in hun geheel; guirlandes van klimop wonden zich er om heen, dat nu met de lente aan ving nieuw blad te maken. Het moest eene statige ruïne zijn, die ik mij zou aantrekken om haar in wezen te houden als mijne rechten op de Werve eenmaal verzekerd waren. Want ondanks alles kon ik niet nalaten, het kostbare landgoed aan te zien met de oogen van een aanstaanden eigenaar. Ik was het reeds in zekeren zin, en niets kon mij hinderen het te aanvaarden, als… Francis maar wilde… Daar luidde de etensbel; ik haastte mij aan de noodiging te gehoorzamen. Ik was zeer nieuwsgierig hoe Francis er uit zou zien als zij een weinig toilet had gemaakt, hetgeen te onderstellen was uit de exigenties van den generaal; maar tegelijk zou ik er voor mij zelf een goed voorteeken in zien, na ons gesprek van dien morgen. De generaal was reeds gezeten, en wees mij de plaats naast hem aan de langwerpig vierkante tafel, een meubel dat zeker al diensten had verleend onder het souvereine beheer van oud-tante Sophie, zonder iets van zijne soliditeit te hebben verloren, en waaraan met gemak een twintigtal gasten had kunnen plaats nemen, en wij zouden met ons vieren zijn! Ik stelde mij de gezelligheid voor van een groote table d’hote, waaraan men met zijn vieren dineert. De kapitein, ook present, nam zijne plaats in over mij, en Francis, die in zekere gejaagdheid kwam binnen stormen, zette zich naast hem neer! Daar zat zij dan in dezelfde [ 117 ]verflensde pensée blouse, die al terstond haar rijkleed had vervangen, de prachtige lokken met meer haast dan bevalligheid in een koordzijden net gestopt, dat zwaar neerhing onder dien rijken last. Een verkleurd sjaaltje was losjes om den hals geknoopt, als om diens slanken vorm en blankheid te verbergen; zelfs het eenvoudige heldere boordje ontbrak, dat dit genegligeerde toilet nog eenige frischheid had kunnen bijzetten, Zeker, ik had niet kunnen verwachten dat zij zich in dit oogenblik als eene prinses in een tooverballet zou hebben opgesierd; maar dat volslagen afwezen van alle coquetterie scheen mij van zoo slechte beduidenis, dat ik, na haar even te hebben aangezien, den blik teleurgesteld en ontmoedigd van haar afwendde. De ondeugende moet iets van die misrekening hebben opgemerkt, want een malicieus glimlachje plooide zich even om haar mond, terwijl zij haar levendige blauwe oogen uittartend op mij richtte, als had zij mij willen zeggen: »Reken er op dat het mij niet schelen kan hoe gij mij vindt!" Overigens wijdde zij zich aan hare plichten van gastvrouw met voorbeeldigen ijver en groote bedrevenheid. Zij diende de soep voor, sneed de vleesch en en zorgde zelfs voor schoone borden, daar Frits zijn zaak als afgedaan scheen te beschouwen, zoodra hij de gerechten had opgebracht. De beide heeren, en ik op hun voorbeeld, moesten zich lijdelijk schikken naar deze tafel. orde, en zoo had zij het dan ook druk genoeg. Maar… een middagmaal voor drie, met een onverwachten gast meer en buiten op een afgelegen kasteel, bij lieden die zelf bekennen: »qu’ils sont pris au dépourvu, en die daarenboven in gene leven, kon toch zooveel dienens niet eischen, zult gij zeggen; en gij zoudt gelijk hebben, want ik zelf had het mij zoo voorgesteld, maar op de Werve gaat alles… zooals het niet gaan moest, althans zooals men het niet had kunnen wachten.
Werkelijk was het niet dan hun gewone tafel, en toch was er een overvloed en eene verscheidenheid van spijzen en zulke jacht op delicatesse, dat het zeer goed voor een fijn diner kon passeeren. Wij hadden, behalve de soep en een gerookte runderrib, fijne geconserveerde groenten, »het surrogaat van de primeurs," zooals de generaal. zich uitdrukte, nog patrijzen in gelei, een schotel poulet au riz, waarmee wij ons maal hadden kunnen doen, en jonge kropsalade met gebakken paling, waarvan de kapitein lachend vertelde »dat hij hem in de fuik was geloopen, expresselijk om mij te fêteeren." [ 118 ]
Voor plat-doux een pudding met de fameuse saus, in welks belang Francis zelve naar de keuken was opgeroepen, en voorts een compleet dessert. De verschillende wijnen, die de kapitein, permanent tot schenker gepromoveerd, met al te veel gulheid en snelheid elkander deed opvolgen, voltooide die tafelweelde. Zij waren van de fijnste merken, en onze gastheer zoowel als zijn aide de camp zorgden wel dat ik deze bijzonderheid niet overzag. Met kennelijke voorliefde werden mij de kwaliteiten en de jaartallen der extraatjes aan gewezen, en hoewel ik mijn best deed om niet al te veel onverschilligheid te toon en en mijne soberheid te verontschuldigen met de gewoonte van onthouding, die ik mij van jongs aan had eigen gemaakt, zag ik wel dat mijn gebrek aan geestdrift op dit punt hen eenigszins teleurstelde.
Aan die luxe der spijzen beantwoordde echter noch het servies, noch het tafellinnen. Het eerste, Fransch porselein, uit hetzelfde tijdperk als de meubelen en ’t goudleer behangsel, had blijkbaar veel aanstoot geleden van de ruwe hand des tijds of der bedienden. en was niet slechts gekramd, maar ook niet meer voltallig, en ’t ontbrekende was vervangen door gewoon aardewerk, hetgeen den luister en helaas! ook de leemte van het geheel te sterker deed uitkomen. Het groote damasten tafellaken, dat het huwelijk van eene Spaansche infante voorstelde, had zeker dezelfde dienstjaren als het servies; het was keurig fijn, maar versleten, en niet altijd met goed geluk gerepareerd; en wat het zilver betrof, uit zekere wenken door Francis met de heeren gewisseld, uit de haast waarmee zij de gebruikte vorken en lepels naar de keuken zond en terug liet brengen, bleek het duidelijk dat er geen vol dozijn aanwezig was; daarentegen was er overvloed van keurig glaswerk, waarop de kapitein mij attent maakte, als vreesde hij dat deze bijzonderheid mij zou ontgaan, terwijl hij er bijvoegde: »Ik voor mij hecht niet aan al die fraaiigheid. In den tiendaagschen veldtocht heb ik bier gedronken uit een melknap en champagne uit boeren theekommetjes, en het smaakte er mij niet slechter om." »Mits de kommetjes maar niet te klein waren," vulde Francis aan.
»Maar de generaal," ging Rolf voort, zonder de hatelijkheid te releveeren, »de generaal is zoo gesteld op alles wat exquis [ 119 ]is, dat hij liever geen Uquem zou drinken, als die hem geschonken werd uit een schellings glas! en daar onze majoor… ik wil zeggen de freule oppergebiedster, steeds eene verregaande onverschilligheid toont op dit punt, heb ik mij eens en voor altoos belast met de zorg om het buffet van Zijne Excellentie in goede orde te houden."
Ik kon niet anders dan hem een compliment maken over zijn zêle in dezen, maar toch was er iets in de wijze waarop hij soms den generaal zijn titel gaf, dat mij niet beviel, iets sarcastisch, dat den grijsaard treffen moest, naar ik mij voorstelde, hoewel deze zich hield of de speldeprik hem niet raakte. De inferioriteit van zijne middelen bij zijn superieuren rang, die vermoedelijk de heimelijke jaloezie opwekte van zijn voormaligen krijgsmakker , werd hem dus voelbaar gemaakt op eene wijze, waarbij elk ander met verontwaardiging zou zijn opgesprongen of zich door eene scherpe repartie hebben gewroken; maar het scheen dat aan von Zwenken daartoe geest- of wilskracht ontbrak, of dat hij uit rustliefde het hoofd daaronder boog en de lichte kwetsuur ontveinsde.
Francis daarentegen was meer fijnvoelend en gansch niet gezind zulke lankmoedigheid te oefenen; ook liet zij niet na telkens represailles te nemen op eigenaardige wijze.
»Foei, kapitein!" viel zij in, »gij moet dat zoo niet aan de klok hangen, dat gij hier foeriersdienst doet! Zijt gij misschien bang dat jonker van Zonshoven niet zal opmerken hoe gij u verdienstelijk maakt? Maar ziet gij, als iedereen hier zich wilde ge troosten mijn régime te volgen en zich wist te vergenoegen met ons kristalhelder bronwater, dan zouden al die ijver en zorg voor kelderprovisie en kostbaar drinkgeschir overbodig zijn."
Werkelijk had ik opgemerkt dat Francis niets dan water dronk en dat er op dit punt tusschen haar en den kapitein meermalen een geheimzinnig gebarenspel plaats vond, waarna hij telkens met kennelijk verdriet en teleurstelling zich onthield. Nu geprikkeld door haar rechtstreekschen aanval, viel hij uit: »Precies, freule! daartoe zoudt gij het graag willen brengen, opdat welhaast keldermeester en foerier zelf als overcompleet op retraite kon worden gesteld, en dan zou het hier de volmaaktheid wezen, niet waar?" eindigde hij met eene mengeling van bitterheid en weemoed, waarbij zijne lippen trilden. [ 120 ] »Gij weet wel dat het zoo niet gemeend is, kapitein!" gaf Francis ten antwoord met zekere norschheid, waarin toch goed hartigheid den boventoon had. »Gij weet wel dat wij u hier niet kunnen missen, en dat ook niet wenschen, al blijf ik er bij dat het ons allen goed zou zijn zekere overdaad te besnoeien."
"Le luxe c’est le nécessaire," verzuchtte von Zwenken. »Mij ten minste, dat wil ik wel erkennen, neef!" ging hij voort, tot mij gewend; »en ongelukkig is Francis dat in ’t geheel niet met mij eens; of ’t al niet erg genoeg ware, hier op de Werve in vol strekte afzondering te leven, zou zij mij ook wel willen beduiden, dat ik het recht niet meer heb op eene tafel naar mijn smaak en rang, sinds ik mijn pensioen heb genomen." »Het recht daarop grootpapa! betwist ik volstrekt niet," viel Francis in met een pijnlijken glimlach; »alleen…"
»Als we onzen commandant in dezen lieten begaan," hervatte kapitein RoJf, met eene poging om door scherts eene afleiding te maken, »dan zoudt gij zien, dat wij welhaast op half rantsoen gesteld werden. Zij verbeeldt zich altijd dat de Werve eene omsingelde vesting is, die een hard beleg zal hebben uit te staan, en dat men niet spaarzaam genoeg kan zijn met de vivres, alsof zij niet een actief adjudant had, die er goed slag van heeft om de noodige fourage binnen te brengen."
»Ik ontzeg u zoomin goeden wil als behendigheid, kapitein!" hernam Francis, zijne intentie steunende; »ik zeg alleen: men moet met de krijgskas te rade gaan, en dan…"
»Ah bah! wij hebben een Minister van Oorlog die het zoo uitmuntend met de Kamer kan vinden, dat er een schitterend budget te gemoet wordt gezien," viel de kapitein in; »ik verwed er mijn eerste luitenants-pensioen onder, dat er met nieuw jaar voor hoofdofficieren verdubbeling van tractement en verhooging van pensioen is te wachten."
»Zoudt ge ’t waarlijk denken, Rolf?" vroeg de generaal met eene naïeve levendigheid, die ons allen glimlachen deed.
»Wel zeker, Uwe Excellentie! en als de Majoor mij dan maar met de administratie laat begaan, sta ik er voor in, dat er nog wel een toertje naar Wiesbaden op over zal schieten."
Het diner had den generaal wat geanimeerd; reeds waren zijne bleeke wangen meer gekleurd en stonden zijne oogen minder dof; nu schenen ze op eens als van onnatuurlijken gloed te schit[ 121 ]teren; het bloed steeg hem naar het voorhoofd en de aderen zwollen op.
»Nu, kapitein," ving hij aan, »als gij dat mirakel wist te bewerken…"
Maar plotseling. zweeg hij, verbleekte en sloeg de oogen neer voor den scherpen, bestraffenden blik, dien Francis hem toewierp, terwijl zij inviel:
»Dankje kapitein, ik houd niet van kunstmiddelen, en mijn grootvader is niet meer van den leeftijd om te reizen…"
»Dat zoudt gij wel beter zien, Majoortje, als wij maar eens zoo ver waren… . want gij zoudt het bataillon toch wel willen begeleiden… plaagde Rolf.
»Dat zou een waar genot voor me zijn, het toezicht te houden over een paar groote kinderen, die niet wijs genoeg waren om alleen te loopen…" beet Francis hem toe, maar op gedempten toon, zoodat de generaal bij zijne hardhoorendheid de woorden niet verstond; doch hij raadde den zin, en zich tot mij keerende sprak hij wrevelig:
»Mijne kleindochter heeft de manie om mij altijd ouder en zwakker voor te stellen dan ik werkelijk ben," en in één teug ledigde hij zijn glas, dat de kapitein onverwijld weer vulde, terwijl von Zwenken voortging: »niet om mijn ouderdom, maar om. haar drijven heb ik mij uit den dienst teruggetrokken!"
»Grootpapa!" sprak Francis gekrenkt, maar toch met kennelijke zelfbeheersching, »ik zou daar veel op kunnen antwoorden… zoo wij alleen waren, maar, wij zijn niet alleen en het is beter dit chapitre maar te laten rusten, dat alles behalve amusant is voor neef Leopold."
»En ik moet Zijne Excellentie herinneren, dat wij nog niet eens de gezondheid gedronken hebben van onzen gast…" viel de kapitein in, zichtbaar in onrust over de wending die het discours had genomen, Ik voor mij dacht aan de uitspraak, dat eene droge bete en rust daarbij beter is dan een huis vol geslachte beesten met twist… en tegenover hunne délices herinnerde ik mij de spinasie Van mijn kok met slechte boter en een dor stukje vleesch en de kalmte die ik daarbij genoot in mijne eenzaamheid; maar toch gaf ik Francis in mijn hart gelijk dat zij zich ergerde aan een overdaad en verfijning van tafelgenot, die zoo weinig voegde bij dit in puin zinkend huis. [ 122 ]
De toast, door den kapitein als pare-tonnerre voorgesteld, bleef toch niet achterwege.
Ik moest mij dit laten welgevallen en mijn glas aan de lippen brengen, ware ’t ook alleen om de goede intentië van Rolf te steunen. Francis knikte mij vriendelijk toe, legde met zekere drift hare hand op den arm van den kapitein, die deze gelegenheid wilde aangrijpen om haar in te schenken,. en achtte zich nu gerechtigd op te staan, daar zij geen deel wilde nemen aan het dessert, ondanks het wrevelig hoofdschudden van den generaal; zij schelde Frits, die sigaren presenteerde, en trok zich terug in de suite, waar ik haar, juist omdat ik vlak tegenover den spiegel zat, kon gadeslaan, zonder dat zij het bemerkte.
Zij wierp zich in een hoek van de breede oud-modische canapé en wrong beide handen boven haar hoofd samen, terwijl zij zich de lippen verbeet om geen kreet te slaken. Door de snelle en forsche beweging, waarmee zij het hoofd liet neervallen, gleed het zijden net af, en de zware lokken vielen weer in vollen rijkdom neer over hals en schouders, bijkans tot op den grond; zij scheen het niet te bemerken, maar bleef in dezelfde houding liggen met gesloten oogen en samengeklemde lippen, een beeld der diepste mismoedigheid; ik wendde mijn blik niet van haar af, terwijl ik voorgaf naar den kapitein te luisteren, die nu eerst recht op zijn praatstoel geraakte en mij een glorieus tafereel op hing van zijn krijgstocht naar Hasselt en Leuven, waarbij hij de Willemsorde verdiende, en dientengevolge in lateren tijd tot den luitenantsrang werd bevorderd; hij had een geduldig, maar niet zeer opmerkzaam toehoorder in mij, terwijl de generaal zachtjes. aan indommelde, als onder het snorren der kogels en den kruit damp van de mêlée, waarbij Rolf zijne lauweren won, en die hij zoo plastisch mogelijk voorstelde.
Francis lag daar intusschen kennelijk worstelend in een zwaren innerlijken strijd, die voor mij veel meer beteekenis had dan de heldendaden onzer dapperen, die al dertig jaren in ’t verleden lagen. Juist toen Rolf een Belgisch vaandel aan flarden reet en een hoop »muiters" op de vlucht joeg, scheen de zielesmart van Francis tot haar hoogste punt gekomen; zij barstte in tranen uit. en hield haar zakdoek voor ’t gelaat, als om haar snikken te smoren. Ik kon het niet langer uithouden; gekomen in het vaste denkbeeld dat ik eene Xantippe zou moeten temmen, zag ik [ 123 ]meer en meer in, dat er een slachtoffer was te redden. Ik liet den kapitein aan de oude cognac, die hij zeide noodig te heb ben tegen de verkoeling van de vruchten, zag even naar den generaal, die de hoorbare bewijzen gaf van de diepste ruste, en liep met zachte, snelle schreden naar Francis toe, terwijl ik mijne sigaar wegmoffelde.
Snel hief zij zich op, blijkbaar wat onthutst door mij in hare mismoedige bui verrast te worden; maar zij hervatte terstond haar aplomb.
»Gij kunt gerust rooken, neef, als gij met mij praten wilt," voegde zij mij toe, met eene poging om te glimlachen.
»Dat is mijne gewoonte niet tegenover…" dames mocht ik niet zeggen, ik bleef in mijne phrase steken.
»Kom! gekheid, zoo’n nuf ben ik niet, dat weet gij nu wel. Wilt gij dat ik koffie voor u zal zetten? De heeren dáár gebruiken die niet, zij blijven rooken en drinken tot dat…"
Op hare beurt was zij wat verlegen om te voleinden, dus viel ik in:
»Ik wil niets dan een oogenblik vertrouwelijk met u spreken; gunt gij mij dat?"
»Wel zeker, dat zal mij pleizier doen; neem dien fauteuil en ga over mij zitten, dat praat het gemakkelijkst."
Ik volgde hare aanwijzing en zij ging voort:
»Zeg me allereerst of gij nu begrepen hebt, waarom ik hier geen gasten wil hebben?"
"Zoo ongeveer… ik onderstel dat gij vereenvoudiging wenscht, die de heeren niet goed vinden, en den omslag dien gasten noodzakelijk maken liefst wilt vermijden."
»Nu, voorwaar! gij zult niet weer eerst raden, dat’s slim van u, dat uitgevonden te hebben na ’t geen gij hier reeds hebt bijgewoond!" en de ondeugende lachte mij helder uit; maar zij was weer in goede luim geraakt, en dat was altijd iets; hetgeen ik giste durfde ik niet uitspreken.
»Ik zie wel, ik moet u zelve op de hoogte brengen, anders komt gij er niet. En dan studeeren de mannen voor rechters en advocaten! en zien niet verder dan hun neus lang is! Wat Shakespeare gelijk had, dat hij Portia gebruikte om een pleidooi te winnen, waarbij het op menschenkennis en scherpzinnigheid aankwam." [ 124 ]
»Ondanks mijn respect voor Portia en mijne bewondering voor Shakespeare, moet ik u toch doen opmerken, dat ik niet heb gestudeerd, hoewel ik overtuigd ben dat mijn gebrek aan doorzicht in dezen daarmee niet in verband staat,"
»Niet gestudeerd! ’t is waar ook, hoe komt dat? gij zoudt mij dat verteld hebben?"
»Dat zal ik u vertellen, Francis; maar laten wij eerst van u zelve spreken; hoe kortzichtig gij ook meent dat ik ben, toch heb ik doorzien, dat gij niet gelukkig zijt, en dat grieft mij; schenk mij uw vertrouwen; mogelijk vinden wij samen het middel om uit den weg te ruimen, wat u tegen is…"
»Met de lamp van Aladin in de hand, en het Sésame ouvre-toi!" als parool, niet waar?" sprak zij met een minachtenden lach, waarin bitterheid school. »Neen, beste Leo, onderneem dat maar niet, gij zoudt menschen en toestanden beiden moeten veranderen, en nòg! Neen, vertel mij liever van u zelven; dat zal mij afleiding geven, en die heb ik allereerst noodig. Eilieve! zie ginds die heeren der schepping, mijn dagelijksch gezelschap, mijne eenige omgeving," ging zij voort, even den blik naar de eetzaal wendende; »zij zijn op het hoogtepunt van hun levensgenot gekomen, de generaal is met de sigaar in den mond in slaap ge vallen, en de kapitein heeft genoeg van zijn cognac; hij stopt zijne groote duitsche pijp en waggelt naar de billardkamer om in zijn eentje te smoken! Zij komen niet weer bij vóór de thee; wij hebben een goed rustig uurtje voor ons. Kom aan, biecht eens op," ging zij voort, nu tot mij op een gansch anderen toon dan die van laatdunkende bitterheid, waarmee zij over »die heeren der schepping" gesproken had, »en zeg mij waarom gij geen advocaat zijt geworden?" Zij vestigde al sprekend hare groote blauwe oogen op mij, met eene mengeling van belang stelling en wantrouwen, of ze mij verdacht een gesjeesde student te zijn.
»Eenvoudig omdat mijn goede vader al te vroeg gestorven is…"
»Een goede vader sterft altijd te vroeg voor iedereen," hernam zij met een licht schouderophalen; »zelfs een slechte, die zich niet om zijn kind bekommert, is nog een verlies; de uwe liet dus niets na?"
»Dan eene weduwe die gewoon was van een vrij goed tracte[ 125 ]ment te leven, en die nu plotseling op een pensioen werd gesteld dat slechts een derde daarvan bedroeg. Wij bezaten niets daarnevens dan een titel en antecedenten, die allerlei eischen stelden, waaraan wij niet meer konden voldoen. Mijne moeder, Brusselsche van geboorte en sinds haar huwelijk in den Haag overgeplant, voelde zich daar recht thuis, en had zich een schrikbeeld van Leiden gemaakt, dat ik haar niet uit het hoofd konde praten; zich bekrimpen, zich behelpen wilde ze, desnoods op eene kamer van eene derde verdieping, maar den Haag te verlaten om te Leiden samen te gaan wonen met mij, dat scheen haar eene ondragelijke ballingschap Ook wachtte ik mij wel het haar voor te stellen, want zij zou het om mijnentwille hebben aangenomen; en zwak en teergevoelig als zij was, kon het haar dood zijn geweest. Zij verbeeldde zich, dat ik toch wel kon blijven studeeren; zij wilde zoo graag heel zuinig zijn voor mij, en ik had immers nooit zulke groote sommen noodig gehad. Dat was waar. Met de bewustheid, dat er geene fortuin voor mij was weggelegd en dat mijne ouders het hunne best konden gebruiken, had ik altijd getracht hen het minst mogelijke te kosten, en had met copieeren en werken voor anderen aangevuld wat er aan mijne toelage te kort kwam. Maar nu! de kosten van tweeëlei huishouding konden niet bestreden worden met haar schraal pensioen, zelfs al leefde ik te Leiden zooals ik geleefd had. Er werd nu veeleer van mij gevorderd te werken voor haar, zou zij niet allerlei lasten en ontberingen lijden. Zoo gaf ik er de studie aan en wendde voor dat ik den lust tot studeeren verloren had, allereerst tegen mijne moeder zelve, en hield die rol vol zelfs tegenover vrienden en academie-kennissen. Ik wilde niet, dat men haar verwijten zoude doen, evenmin dat men mij zoude beklagen! Ik beproefde wat ik met mijne nog weinig geoefende talenten als auteur vermocht. Ik begon met vertalen, en de hemel weet wat al onbeduidende romans ik op boekverkoopers-bestelling in den kortst mogelijken tijd heb afgeleverd; intusschen klopte ik hier en daar aan om aan een ambt of in eene betrekking te geraken, die wat betere uitzichten voor de toekomst beloofde; te vergeefs: altijd stiet ik het hoofd omdat ik geen Mr. voor mijn naam kon zetten. Zoo tobde ik een tijd lang, eer ik zekere litterarische connexiën had aangeknoopt, die mij op weg hielpen; maar toen eens mijn pseudoniem een goe[ 126 ]den klank had gekregen, ging het vrij goed; niet zonder inspanning, niet zonder offers, dat is zoo, maar toch gene die mij te zwaar vielen. Mijne moeder leed geene al te groote ontberingen. behoefde zich niet op eene derde verdieping te verschuilen, noch aan alle gezellig verkeer te onttrekken, en ik kon haar van tijd tot tijd laten deelen in genoegens en uitspanningen, die haar tot behoefte waren geworden. Toch bleek het dat hare zwakheid niet bestand was om den schok te dragen, dien zij had moeten door staan; tevergeefs trachtte zij het voor mij te verbergen dat zij leed, ik bemerkte het aan alles dat zij de smart van haar verlies niet te boven kon komen. Zij verviel langzamerhand tot eene diepe melancholie, waaruit niets haar meer konde opwekken; die haar geest benevelde, hare krachten ondermijnde, ondanks alles wat er beproefd werd tot hare herstelling, en na eenige maanden van dit aandoenlijk lijden bezweek zij, zonder in eigenlijken zin ziek geweest te zijn. Hoezeer verblijdde ik mij toen, dat ik haar het zwaarste offer niet had gevergd en die teedere plant niet om mijnentwille had losgerukt uit den grond waar zij wortelen had geschoten. Haar afsterven, reeds in den vroegen herfst des leven, zou mij dan als eene zware schuld op het geweten hebben gedrukt. Nu had ik ten minste het mijne gedaan om haar te behouden, ik kon haar nastaren met stille berusting, al was het met diepen weemoed. Zoo is het gekomen, Francis, dat ik geen Mr. voor mijn naam kan zetten……"
»Nu! gij zijt er mij te liever om," viel zij onbedacht uit; »een man die geen egoïst is en zijne ambitie ten offer kan brengen aan de zwakheid van eene moeder, van eene vrouw, is eene zeld zaamheid; laat mij u daarop goed in de oog en zien, Leo! om de uitdrukking van uw gelaat in mijn geheugen te prenten; dus zal ik u in gedachten houden, en dat zal mij goed zijn; want om de waarheid te zeggen, ik heb mijne redenen om geen al te hoogen dunk te hebben van uwe soort."
Wonderlijk schepsel! op het oogenblik zelf, dat zij zich betuigingen liet ontvallen die een onvoorzichtige tot eene declaratie zouden hebben verleid, die ik althans had kunnen opvatten om er haar mee in de war te brengen, de geweldige mannenhaatster! gaf ze mij te verstaan, dat zij vast op mijn heengaan rekende, zonder aan weerzien te denken.
»Hebt gij dan zooveel haast om mij weg te zenden, dat gij [ 127 ]nu al op een afscheid peinst?" vroeg ik, haar verwijtend aan ziende.
»Maar, Leo! gij hebt immers zelf wel begrepen, dat gij hier niet blijven kunt, nu gij gezien hebt hoe het hier toegaat?"
»Wat zal ik u zeggen. Ik begrijp wel dat het voor u geen stichtelijk schouwspel is, een paar heeren van leeftijd, die zich eene fijne flesch goed laten smaken, maar toch, wat mij aangaat, niet zóó afschrikwekkend om er mij terstond door te laten verjagen."
»Het kwam mij toch voor, dat gij bij exempel de uiterste matigheid hebt gepredikt."
»Niet vreemd, Ik kan niet zoo in eens met mijne gewoonte breken, maar als ik luxe hebben kan, zal ik er mij zoo goed in schikken als een ander; ik zal hier wel gewennen," sprak ik koeltjes, al zag ik dat zij van ongeduld trappelde met de kleine voeten, tot mijne verrassing elegant geschoeid.
»Gij houdt van schertsen," sprak zij, na mij even te hebben aangezien, kennelijk zich zelve beheerschend om niet een van die uitvallen te doen, die de kapitein parate executie noemde, »maar ik vraag u in vollen ernst, of gij gelooft dat men de Werve bewonen kan met een kolonelspensioen en er zulk eene tafel op nahouden?"
»Wat mij betreft, het is niet aan mij om mijn gastheer en vrouwe de rekening te maken; ik kan alleen zeggen, dat ik het jammer zou vinden als gij zooveel omslag zoudt maken om mij, al scheen de generaal er pleizier in te hebben om mijne welkomst wat te fêteeren; ik heb u immers terstond gezegd, dat ik met een schotel groente en wat koud vleesch tevreden ben."
»Gij! dat is wel mogelijk, maar vraag eens wat de kapitein daarvan zeggen zoude?"
»Wat doet dat er toe? Zijt gij. het niet die hier de huishouding bestuurt? De generaal heeft toch niet het voorkomen van zoo’n tyran te wezen."
»Helaas, neen! het is niet zijne geweldenarij; maar zijne zwakheid, zijne jammerlijke zwakheid, die mij zoo diep ongelukkig maakt," viel zij in, met een smartelijk hoofdschudden; »geloof niet dat ik den grijsaard geen goed hart toedrage, dat ik hem niet iedere sier des levens zou gunnen, — zou willen geven met opoffering van al het mijne, — maar dat is de groote grieve, die [ 128 ]ik tegen hem heb, dat hij zich zoo afhankeiijk heeft gemaakt van den kapitein."
»Het komt mij toch voor dat gij waarlijk nog al cavalierement met uw kapitein omspringt; hij zelf noemt u immers zijne gebiedende vrouwe, zijn majoor! En gij zoudt zijne toestemming noodig hebben om hier bezuinigingen in te voeren die gij noodig acht; op dit punt geloof ik dat iedere vrouw het recht heeft hare autoriteit te laten gelden."
»Ziedaar juist wat ik niet kan, niet mag; maar het schijnt wel dat gij mij niet met een half woord wilt verstaan. Zoo zal ik u den sleutel van dit raadsel in handen geven; dat zal mij tegelijk verlichten; want ik ga onder door verdriet en ergernis, die ik altijd moet verkroppen, en ik heb niemand, niemand waaraan ik mijn hart eens kan uitstorten; gij, gij schijnt mij toe een oprecht, een edelmoedig mensch te zijn; ’t is waar, ik heb mij in mijne opinie van een man wel eens meer bedrogen, maar toch, met u wil ik het er nog eens op wagen, — eene teleurstelling meer komt er zooveel niet op aan."
»Schenk mij gerust uw vertrouwen, Francis! Wees er zeker van dat ik een eerlijk man ben, die een oprecht verlangen heeft uw leed te verlichten."
»Dat verlang ik niet van u; het zal mij genoeg zijn zoo gij het kunt begrijpen en mee gevoelen; maar trek even de portebrisé toe, dan kan niemand in de schemering binnenkomen. zonder dat wij het bemerken."
Ik volgde haar wenk, en toen ik mij weer tegenover haar had nedergezet, ving zij aan: »Ziet gij Leo! toen mijn grootvader zijn pensioen had genomen en wij ons hier op de Werve terugtrokken, was het ons dringend noodig op bezuiniging bedacht te zijn. Voormaals hadden wij eene rijkelijke en omslachtige huishouding gehad; de eischen van zijn rang, de verplichting als commandant van de kleine vestingstad om de autoriteiten, zoowel als zijne officieren, bij zich te ontvangen, en, laat ik het bekennen, ons beider gewoonte om in zekere ruimte en gulheid te leven, waren oorzaak dat wij bijkans open tafel hielden en er altijd op gasten gerekend was; maar; door verschillende oorzaken, door smartelijke familieomstandigheden niet het minst, was onze fortuin in de laatste jaren zoo geslonken, dat het niet mogelijk was op dezen voet voort te gaan. Grootpapa zag het toenmaals in zoowel als ik; zich [ 129 ]verminderen en in werkelijk en dienst te blijven ging niet, maar hier buiten konden wij leven zooals wij wilden. Wij behoefden niemand te zien, wij sneden in één houw alle parasieten af, en hoewel het eene hachelijke onderneming was, een kasteel als dit te gaan bewonen met eene enkele dienstbode en een oppasser, besloten wij toch daartoe, omdat wij slechts twee of drie kamers in gebruik zouden nemen en het mij niet te veel was, zelve de handen uit de mouw te steken. Bedrijvigheid was mij noodig; ik rekende op den moestuin en den boomgaard, op de boerderij, die toen nog bij de plaats behoorde, om in bijna al onze behoeften te voorzien, en ik had in stilte de bijgedachte om bij zoo zuinige leefwijze zekere bezwaren weg te ruimen en de Werve te eenigen tijd uit haar staat van verval op te richten. In den eersten tijd ging alles vrij goed; wij waren hier in den zomer gekomen; de rust, waaraan wij beiden behoefte hadden, de prachtige natuur vol afwisseling, die ons verlokte tot gezamenlijke rijtoertjes, alles werkte mee om ons de afzondering te veraangenamen. Maar helaas! toen de herfst kwam met hare gure dagen en lange avonden, toen de generaal, door zijne rheumatiek gekweld, niet meer te paard kon stijgen, kwam de verveling over hem, als een gewapend man, eene plaag, waartegen ik te vergeefs trachtte te strijden door lectuur en muziek. De laatste trok hem weinig aan, hij hield niet van lezen en zag zelfs niet graag boeken in de handen van anderen dan de prachtwerken die in een salon worden tentoongesteld. Als de courant gelezen was, waren wij uitgepraat. Iederen avond het dominospel of een piquet à deux ,. mij was het haast onuitstaanbaar, en hem was het nog niet genoeg. Wij hadden hier niemand, waaraan wij ons konden of wilden aansluiten. Wie hier de notabelen genoemd worden, zijn plompe lieden, die daarenboven tot de partij van den burgemeester behooren; de dominé is geen man voor ons, en al ware dat, het genot dat men vindt in datgene wat men een degelijk discours noemt, valt niet in den smaak van grootpapa, al placht hij bij uitnemendheid de man te zijn voor het gezellige leven in ruimen kring; en nu hij dat alles miste, werd hij knorrig, lusteloos, ving aan te kwijnen en wist zich hoe langer hoe minder te schikken naar de eenvoudige leefwijze, die ik had ingesteld. Zelve werd ik bijna moedeloos hem dus te zien, zonder de middelen te hebben om hem te helpen. Toen noodigde een zijner vroegere krijgsmakkers, die eveneens zijn pensioen had genomen, maar met het oogmerk om eens recht van zijne fortuin te kunnen [ 130 ]genieten, hem uit, om eenigen tijd bij hem te logeeren; dat zou afwisseling geven, dus zou hij zonder eenige bekommeringen kunnen ademen in een atmosfeer naar zijn smaak. De bedoelde kolonel had zich te Arnhem op schitterenden voet ingericht en behoorde tot den kring, die er den toon gaf. Grootpapa was er volkomen in zijn element; hij bleef er de drie wintermaanden."
»En gij?"
»Ik! o, ik bleef hier, dat sprak wel vanzelve; men had vergeten »Majoor Frans" te inviteeren, en toen men er aan dacht, was het zoozeer eene invitatie du bout des lèvres, dat ik niet zou aangenomen hebben, al ware dat mogelijk geweest, maar het kon toch niet, al had men mij met nog zooveel gulheid gevraagd. Gij begrijpt wel, Leo! dat ik, mij hier verschuilende, eens voor al alle overbodige luxe van toilet had afgeschaft; en zonder eene kostbare uitrusting zou ik geen winter in de stadswereld kunnen doorbrengen."
»Dat stem ik toe, Francis; maar toch, zelfs hier zou een weinigje toilet maken niet overbodig zijn," viel ik in, de gelegenheid aangrijpend, om haar op dit chapitre mijn gevoelen te zeggen, om eens te zien hoe zij het opnam.
»Och! voor mij komt het er niet meer op aan,"
»Foei! zoo moogt gij niet spreken; gij zijt nog jong, gij moet zelve wel weten, dat gij bevallig kunt zijn als gij maar wilt."
»Maar wil ik niet eens aan denken. Ik zeg met zekere Fransche coquette: »du temps que j’étais femme" had ik zekere eischen voor mijn uiterlijk, dat’s voorbij: het komt er niet meer op aan, hoe Majoor Frans er uitziet."
»Dat ben ik volstrekt niet met u eens, al wilt gij nog zoo’n Amazone zijn. De Amazones zelven weten hare gratie in ’t volle licht te stellen. Gij maskeert die met opzet; gij doet alles wat gij kunt om er onbehagelijk uit te zien, en ik moet u ronduit zeggen, dat gij er ditmaal volkomen in geslaagd zijt. Eene jonkvrouw van uwe geboorte moest zoo niet aan tafel gaan; gij zaagt er letterlijk uit als…"
»Nu toch niet als een boschwachter," viel zij in met een ondeugend lachje; »eerder als eene keukenprinses, die maar even uit haar werk is geloopen om inderhaast mee te eten, en dat is maar weinig bezijden de waarheid; ik moet tot het laatste oogenblik zorgen voor de délicatesses, die noodig worden geacht, en zoo ontbreekt mij de lust zoowel als de tijd om toilet te maken." [ 131 ]
»Niet eens tijd om een frisch kraagje om te doen, Francis? Dat is toch wat sterk."
»Zijt gij zoo’n fat, Leo, om daarop te letten? Nu ja! ik wil het wel bekennen, aan lingeries doe ik niet veel meer, ’t is hier buiten zoo lastig en zoo kostbaar, het is al veel als ik de exigenties van den generaal in dezen kan bevredigen; daarbij, voor wie zou ik mij opknappen? de heeren daar ginds" — zij wees met een gebaar van minachting naar de zaal — »vragen het allereerst of de ommelet goed is gesauteerd en of de farci van den kalkoen genoeg haut goût heeft."
»Mij dunkt, gij moest het doen omdat gij het u zelve schuldig zijt, en ditmaal toch ook voor mij— ja, glimlach maar, ik wil het u toch zeggen, dat ik mij aan tafel over u geërgerd heb, al is het waarschijnlijk, dat gij deze ergernis hebt beoogd,"
»Gij zijt vindingrijk, Leo."
»Gij hebt zoo even met mijn gebrek aan scherpzinnigheid gespot, ge zult mij nu toestemmen, dat ik u doorzien heb."
»A peu près; gij zijt zoo gul met mij lessen te geven, dat ik u op mijne beurt wilde doen verstaan…"
»Dat ik u eigenlijk niet welkom ben…"
»Gij weet wel beter…"
»Eene gastvrouw, die zulk eene opzettelijke nonchalance toont…"
»Wil er mee zeggen, dat zij van alle coquetterie heeft afgezien."
»Coquetterie is ook zoo uitsluitend eene eigenschap van »de dames", dat ik die bij. Majoor Frans nooit gewacht zou hebben," hernam ik; »Mar de zucht voor betamelijkheid is eene mannelijke eigenschap, die men met recht van dezen zou mogen eischen; of moet ik Majoor Frans aan de strikte eischen der militaire tenue herinneren?"
»Als gij het nu zoo kras opneemt met mijn majoorstitel!" sprak ze met zekere gekrenktheid, terwijl haar kleine voet opnieuw met ongeduld trappelde.
»Ik althans ben het niet, die hem u gegeven heb— maar in elk geval moet gij kiezen: Majoor Frans, die en règle behoort te zijn, welke uniform hij zich ook kiest, of Freule Francis Mordaunt, die geene vrijheid heeft om zich aan een neef, een gast, met opzettelijke achteloosheid te vertoonen."
»Met er die uitlegging aan te geven, Leo, brengt gij mij waarlijk in groote verlegenheid; want al wilde ik— ik kan u [ 132 ]in dezen niet voldoen. Sinds wij hier op de Werve zijn, heb ik niets nieuws laten maken."
»Maar dat is toch zoo lang nog niet."
»’t Is reeds het derde voorjaar, en…"
»Dan zijn uwe toiletten niet meer naar de mode, dat wil ik toegeven; maar zij kunnen toch smaakvol zijn. En ik ben er zeker van, dat gij u vroeger elegant hebt gekleed."
»Dat geloof ik zelve, hoewel ik niet zelden het verwijt kreeg van bizarrerie, omdat ik zoo mijne eigene ideeë had op dit punt, en er zekere modes waren, die ik niet verkoos na te volgen." »u, ik houd van originaliteit. Kies uit uwe kostumes er een waar de uwe het sterkste in uitkomt, en ik geloof, dat gij er even gracieus als interessant zult uitzien."
»En ik ben zeker, dat het juist andersom zou zijn; gij hebt mij gezien in het kleed, waarin ik mij het meest mij zelve ge voele, en herinner u welk eene figuur ik in uwe oogen heb gemaakt!"
»Neen, dat rekent niet meê gij hadt u toen zoo toegetakeld……"
»Als de guurheid van dit seizoen het eischte."
»Al verbergt gij u nog zoo voor mij, Francis, ik heb toch al reeds te veel echt vrouwelijke kwaliteiten bij u waargenomen, om mij te laten wijsmaken, dat gij juist in uwe amazone het meest op uw gemak zoudt zijn."
»Als gij mij zoo kwelt, dringt gij mij tot de bekentenis, dat ik alles weggegeven heb, wat ik te missen had, in dien winter, dien ik alleen op de Werve doorbracht; eene arme officiers dochter, die als gouvernante in eene deftige familie moest op treden, en die geen voldoende trousseau bijeen kon brengen, wendde zich tot mij, die zij rijk waande, om hulp. Ik kon geen geld missen; maar ik had toch wat te geven. Ik berekende dat ik hier al heel weinig kleedij noodig had, en behield niets dan eene enkele zijden japon als zondagskleed, en mijne baltoiletten, die haar evenmin te pas kwamen als mij, doch waar ik nog aan hechtte als souvenir. En nu, Leo! zijt gij ingewijd in ’t geheim mijner ledige garderobe. Oordeel nu zelf, wat ik in dezen voor u doen kan; gij zult toch niet van mij vergen, dat ik hier in danskostuum aan tafel zal verschijnen."
»Hm! hm! wie weet waar ik u nog om plagen zal, als wij eens op de Werve feest vieren!" [ 133 ]
»Men viert geen feest op de Werve, daartoe hebben we geene gelegenheid en geene aanleiding," sprak zij wat knorrig en kortaf.
»Druk er niet te veel op, Francis!" plaagde ik, »gij kunt niet vooruit weten wat er nog gebeuren kan; ik ben een stijfkop, zooals gij zelve hebt gezegd, en een origineel op mijne wijze zoo wel als gij; maar om te beginnen zal ik mij tevreden houden met dien zekeren zijden japon, die u goed zal staan, dat weet ik vooruit; mits gij wat werk maakt van dat prachtige haar en u de moeite geeft de eene of andere parure aan te doen!" Gij moet weten, Willem, dat ik à tout hasard de sieraden die zij bij Overberg te pand had gegeven, in mijne reistasch had gestoken; maar ik bemerkte wel dat zij nog vooreerst niet te pas zouden komen. Zij vloog op of eene wesp haar gestoken had; hare oogen fonkelden van toorn, en al kon ik hare trekken niet meer onderscheiden, ik ben zeker dat een gloed van verontwaardiging haar op het voorhoofd steeg, terwijl zij op heftigen toon uitviel:
»Ik heb geene parures meer! en ik wil ze niet hebben, verstaat gij, Jonker van Zonshoven en dit zeg ik u: als ’t u schelen kan of wij vrienden blijven al of niet, vervolg mij dan nooit weer met uwe zotte invallen. Ik mag wel eens railleeren: dat geeft wat zout aan de conversatie, maar het moet geen bijtend loog worden; en dit is kwetsende ironie, mij van mijne diamanten te spreken, terwijl ik bezig ben u te vertellen, dat ik alles aan mijne relatiën heb opgeofferd." Ik begreep dat ik werkelijk eene pijnlijke wonde had aan geraakt. Ik had niet van diamanten gesproken, maar zij herdacht aan de hare die voor haar verloren waren, en zij betreurde ze, dat was zeker! Ik had te veel deernis met haar om met hare zwakheid mijn voordeel te doen en te toon en hoezeer zij zich verraden had; ik antwoordde koeltjes:
»Maar, beste freule Mordaunt! hoe kon ik dat raden? Al vertelt gij mij dat gij uwe garderobe hebt geplunderd ten behoeve van een behoeftig jong meisje, dan volgt daaruit immers nog niet… dat alles wat gij mij daar in één adem mededeelt."
»Gij hebt gelijk: met u moet men les points sur les I zetten, zult gij verstaan, en ik was er aan bezig; maar gij hebt mij zelf van het droevig relaas afgebracht, Grootpapa dan, vond het zorgeloos en tegelijk weelderig leven bij zijn vriend te A. zeer naar zijn smaak en bleef er tot in het voorjaar; hij kwam tot mij [ 134 ]terug, geheel genezen van zijne melancholie, maar toch, het bleek dat de kuur wat heel veel had gekost, meer dan hij eigenlijk gerechtigd was er voor te geven. Het leven onder rijken en aanzienlijken is duur, zelfs al geniet men de ruimste gastvrijheid. De generaalsuniform had hij zich niet behoeven aan te schaffen, daar hij nooit als zoodanig in werkelijken dienst was geweest, maar de kolonelstenue was beneden zijn rang, dus hadden wij moeten voorzien in allerlei politieke kleeding, voor ochtend en avond, voor groot en klein diner… en dan, wat er aan handschoenen en fooien opgaat, als men met de groote wereld moet meedoen! Gij, die in de residentie woont, gij zult er alles van weten, Leo!"
»Zoo goed, beste Francis, dat ik mij eens voor al van uitgaan heb onthouden…"
»Grootpapa kon dat natuurlijk niet, en daarbij kwam dan nog het spel," ging zij voort, terwijl zij hare stem nog dieper liet dalen, »het spel waarbij men in één winteravond onder gelach en gejuich sommen verliest, waarmee een gezin voor het gansche seizoen had kunnen onderhouden worden. Helaas! iets dergelijks was met hem gebeurd, zoodat hij keerde met bezwaren die… oogenblikkelijk voorziening noodig hadden. Ik, die anders nog al raad wist, stond hem als eene verwezene aan te zien, bij die bekentenis. Hij zelf gevoelde veel leed over de zorg en ’t verdriet die hij mij op den hals had gehaald, en hij redde zich door de boerderij onder de hand te verkoopen, die ons echter, ik weet niet uit welke oorzaak, niet veel meer opbracht dan het effenen van de gemaakte schulden. En ik; die de stille hoop had gevoed, dat wij hier door zuinigheid en goed overleg wat zouden sparen om de noodige herstellingen aan ’t kasteel te laten doen. Och Leo!" zij drukte mij de hand, in hare smartelijke gemoedsbeweging, »dit hoort onder de bitters te teleurstellingen van mijn somber leven. Vol zelfverwijt, en zich bewust dat hij te zwak was om zekere verzoekingen weerstand te bieden, zwoer hij alle verkeer met de wereld af, en hij heeft woord gehouden; maar welhaast verviel hij opnieuw tot de diepste neerslachtigbeid, en ik vreesde dat hij van verdriet zou verkwijnen onder het régime dat ik hem moest opleggen, sinds hij mij bekende, dat hij maar twee derden van zijn pensioen in handen kreeg; op het overige was door een onbarmhartigen schuldeischer beslag [ 135 ]gelegd. Toen kwam de man ons te hulp, die ik u niet meer behoef te noemen. Luitenant Rolf had zijn pensioen gekregen, en kwam zijn ouden chef opzoeken eer hij zich ergens voor goed vestigde. In de laatste jaren was hij door verandering van regiment van ons verwijderd geweest, maar hij was niet van ons vreemd. Mijn grootvader had hem geprotegeerd en vele goede diensten gedaan, zonder welke hij nooit tot den officiersrang had kunnen bevorderd worden, ondanks zijne bravoure in den tiendaagschen veldtocht. Al vóór mijne geboorte bekleedde hij in ons huis alle mogelijke functië die met zijne dienstplichten te vereenigen waren. Zijne zuster was mijne min, en meer, veel meer dan dat; zij bleef mij bij tot in lateren leeftijd, en daar mijne moeder weinige dagen na mijne geboorte bezweek, deed zij al wat in hare macht was om mij moederliefde en moederzorge te betoonen. Ongelukkig ontbrak het haar aan beschaving, aan geestkracht, om de opvoeding van een kind zooals ik was te leiden. Ook heeft zij met de beste intentiën ter wereld mij ridderlijk bedorven, daarin dapper geholpen door sergeant Rolf, die geen grooter pleizier had dan op mijne wenken te vliegen, en die eerder insubordinatie zou hebben begaan tegenover zijn kolonel, dan te weigeren iederen dollen inval van zijn »kleinen Majoor", zooals hij mij noemde, te gehoorzamen. Is het vreemd, dat ik nog tegen hem den despoot speel?"
»Neen! maar nu gij dat zelve toch zoo inziet…"
»Zou er betering kunnen zijn, meent gij, doch… wat zal ik u zeggen; c’est plus fort que moi…… nu, hij heeft het er wel naar gemaakt om wat van mij te lijden… In vollen ernst, zoo ik hem niet van tijd tot tijd op zijn voorman zette, zou het niet lang duren of hij zou ons naar zijne hand stellen, en het is juist daarop dat ik komen wilde.
Zijn bezoek was grootpapa eene welkome afleiding; nu tot kapiteinsrang geklommen, en niet meer in werkelijken dienst, evenals deze zelf, was de distantie genoegzaam weggevallen, om op zekeren voet van gelijkheid met elkaar om te gaan. Ik begreep hoezeer een derde persoon de gezelligheid zou aanbrengen; een persoon meer was zoo’n groot verschil niet bij onze nu eenvoudige leefwijze, een kamer in de dichte nabijheid van grootpapa’s appartement was licht te arrangeeren; als Rolf van zijn pensioen moest leven, kwam die schikking hem zeker te stade; wij sloegen het [ 136 ]hem voor en het werd dadelijk aangenomen. Ik hernam mijn commandement over hem, zooals hij zich uitdrukte; hij trachtte zich nuttig te maken op iedere wijze, en zijne goede luim vervroolijkte den generaal, al waren zijne aardigheden noch frisch noch fijn van gehalte; genoeg, ik was tevreden met deze uitkomst: een winter die zich bezwaarlijk had laten aanzien, ging nu vrij rustig en zonder al te groote verveling om; daar kreeg Rolf de tijding, dat hem eene niet onbelangrijke erfenis te beurt was gevallen van een zijner Noord.Brabantsche verwanten. Na eene korte absentie keerde hij tot ons terug en stelde voor te blijven, mits hij zijn aandeel mocht bijdragen tot de menage. Hij was nu bemiddeld en kon geen genadebrood eten, zooals hij het noemde; in tegendeel, de generaal moest hem toestaan, zoo eens het zijne te doen ter veraangenaming van het leven. Dit scheen billijk, en ik moest wel toestemmen, daar ik wist hoezeer Grootpapa, die een verfijnden smaak heeft en op zijne aisances gesteld is, zekere ontberingen met heimelijk leedgevoel droeg; ik gaf dus toe, dat Rolf op zijne eigene hand zekere luxe zou invoeren, maar ik had niet kunnen voorzien welke proportiën deze zucht om het zich goed te maken zoude aannemen. Rolf had nooit levensgenot gekend, en hij achtte nu zijn tijd gekomen om te genieten; de eenige genietingen waarvoor een man op zijn leeftijd, en die voor geenerlei intellectueel genot zin had, nog vatbaar was, waren die van de tong, en grootpapa was het in dezen volkomen met hem eens. Zoo zeer zelfs, dat hij hem in allerlei dwaze verkwistingen liet begaan, zonder zich daar tegen te stellen, ja, die aanmoedigde zooals gij gehoord hebt, zoodat ik hier dagelijks smulpartijen en zwelgerijen moet bijwonen à deux, die mij onuitsprekelijk tegen staan; ik behoef u niet te zeggen, hoe mijn grootvader zich daarbij verlaagt en vernedert op eene wijze die… "; Zij zweeg plotseling; de porte-brisé ging open; Frits, die de tafel had afgenomen in de eetzaal, trad nu binnen en zette de lamp klaar.
»Heeft de freule niet om het theeblad gescheld?"; vroeg hij.
»Is het al zeven uur, Frits?"
»Kwartier er over, Freule, en de Generaal is wakker…"
»Goed, breng dan het theewater binnen!"; Francis keek mij aan met een bitteren lach en beet zich op de lippen over de teleurstelling, dat zij voor ’t oogenblik hare ergernis moest inhouden. Welhaast ook kwam de kapitein binnenrukken; de conversatie [ 137 ]aan de theetafel vlotte niet best; de heeren waren wat dof; Francis was stug en onwillig om aan ’t gesprek deel te nemen, en de kapitein, op hare los neerhangende lokken wijzende, maakte de opmerking, dat de leeuwin hare manen schudde, om ons schrik aan te jagen.
»’t Is waar ook!"; zei Francis koeltjes; »ik heb verzuimd mijne vlechten in het net te arangeeren; excuseert mij, heeren!" en weg was zij naar hare kamer; zeker om er hare opgekropte aandoeningen lucht te geven.
»’t Is toch zonderling, hoe Francis soms hare buien heeft van non chalance,"; bromde de generaal binnensmonds, haar naziende, toen zij de kamer verliet.
»En juist nu er een gast is,"; stemde de kapitein in, »dien zij zelve heeft ingehaald! Dat’s onbegrijpelijk!"
»Zij weet, dat het eene impolitesse is, en dat zij mij er mee ergert, en toch volgt zij haar eigen hoofd, zonder iets te ontzien,"; knorde de generaal nu met luider stem.
»Zooals we dat van haar gewend zijn, Excellentie!"; zei Rolf lachend; »maar daarvoor is zij ook onze commandant."
Ik wilde met dat koor niet instemmen, zooals gij denken kunt, en toen men dit onderwerp in ’t gesprek liet vallen, zaten wij met ons drieën alles behalve gezellig bijeen, en de generaal had geen ongelijk, toen hij, na nog eene mislukte poging om het discours gaande te houden, een partijtje proponeerde.
Ik achte het voorstel eene uitkomst, en de kapitein had het fiche-doosje als klaar gezet en Frits gescheld, die het theegoed wegnam, eer ik mijne toestemming had gegeven. Er werd een massief mahonyhouten speeltafeltje uit een hoek gehaald, de lamp in ’t midden gezet, daar volgens Frits »de freule geene was kaarsen had uitgegeven,"; en ons spel ving aan; het sprak van zelf dat wij ombre speelden, en de generaal stelde den prijs van het fiche nogal hoog, naar ’t mij voorkwam.
Gij weet, Willem! dat ik volstrekt niet van het spel houd, en dat ik er mij nooit toe laat bewegen, dan op het uiterste. Sinds den dood mijner moeder, die mij nog wel eens in haar whistpartijtje betrok, had ik geene kaarten in handen gehad; ik kan mij dus niet beroemen een geoefend speler te zijn; maar toch, eens aan den slag, ben ik niet onverschillig voor de satisfactie, die men heeft van eene moeielijk behaalde overwinning, en ik [ 138 ]zag terstond dat ik tegenspelers had, die mij elke zegepraal duur zouden betwisten, en met iedere distractie of onhandigheid lustig hun voordeel zouden doen.
Ik behoefde hen maar een paar trekken te zien maken om te weten, dat zij niet slechts geoefende spelers waren, maar ook, dat het spel hun iets anders was dan de uitspanning, die men aangrijpt in een verlegen oogenblik; dat het spel hun ernst was, ja, meer nog dan dat: hun hartstocht was geworden. De generaal vooral bleek zoo geacharneerd op het spel, dat ik mijns ondanks het mijne verwaarloosde om hem te observeeren, eene belangrijke, maar smartelijke studie, die mij tegelijk een licht deed opgaan over veel wat mij raadselachtig was geweest.
De grijsaard onderging als eene gedaanteverwisseling, toen hij de kaarten in handen had. Zijne doffe, slaperige oogen glansden van intelligentie en schoten vonken van geestdrift. Alles aan hem vibreerde; zijne vingertoppen trilden, en toch hielden zij met vaste hand zijn spel gevat, dat hij als met valkenblik overzag en er de leemte van het onze met geometrische zekerheid uit berekende. Zijne fletsche wangen kleurden zich met een vlammend rood; zijne neusvleugels zwollen op of trokken zich in, naar de wisseling der kansen, en de zwakke, fijne man, die als gedrukt en gebogen neerzat, was plotseling als aangegrepen door een geest van overmoed, van vermetelheid, van waaghalzerij, waaraan hij niet zelden een schitterend succes dankte, en die mij denken deed aan het devies: de fortuin is met den stoute, ook met den stouten speler!
»Zeer zeker!" luide het antwoord van von Zwenken, »de fortuin is eene vrouw, die men overheerschen moet, zal zij u dienen;" In het gewone leven merkte ik niet, dat hij dezen regel in praktijk bracht; want blijkbaar vreesde hij Francis, daar hij zich alleen zijdelings durfde beklagen over ’t geen hem in haar mishaagde; maar bij het spel maakte hij dien tot waarheid, en met goed geluk.
De kapitein, die bij evenveel routine minder vermetelheid had, en vooral minder passie, liet niet na, hem van tijd tot tijd zijne waagstukken te verwijten, maar zij gelukten, en dat was zijn triomf.
Ik begreep nu waarom een toertje naar Wiesbaden hem zoo zeer aangelachen had, en waarom Francis er zich zoo heftig tegen had verklaard. Het hazardspel aan de groene tafel, de groote winsten door eene enkele wending van het rad, moest zulk een [ 139 ]man aantrekken, en hij zou er meer voor willen wagen dan hij te missen had. Mij ging nu ook een nieuw licht op over het lijden van Francis, die zeker gedoemd was, elken avond de derde te zijn bij deze overprikkelende uitspanning van haar grootvader, en die dat zeker jammerlijke tijdverspilling achtte; want zij hield van lectuur, dat had ik reeds opgemerkt.
Gij kunt berekenen, Willem! dat ik onder deze opmerkingen en bijgedachten niet altijd zoo scherp op mijn spel lette, of ik beging fouten en bévues, terwijl de heeren mij uitlachten en beknorden, maar niettemin hun voordeel deden met mijne distractiën en mijne inferioriteit, ’t geen ik hun niet ten kwade konde duiden, en de belangwekkende studie, die ik maakte, was mij dat verlies wel waard; dit alles spande mij zoo in, dat ik niet eens over de langdurige afwezigheid van Francis dacht, toen de deur openging en zij zelve binnentrad in groot toilet, en met een glimlach van voldoening mijn uitroep van verbazing, van bewondering, beantwoordend.
Onwillekeurig wierp ik mijn kaarten neer, en stond op, haar te gemoet. De generaal, die rugwaarts naar de deur zat, keek mij verbaasd en wrevelig aan, niet radend, waaraan mijne onbeleefdheid toe te schrijven; de kapitein zag om, en stiet een gros mot uit van verrassing, eer hij sprak:
»Onze Majoor in gala tenue?"
»Gij vergist u, kapitein," repliceerde Francis, »de freule Mordaunt, die ter eere van haar neef haar avondtoilet heeft gemaakt."
»Chere cousine, welk eene verrassing! Sta mij toe, u de hand te kussen voor die allerliefste inschikkelijkheid."
»Wel zeker; behandel mij maar eens als eene dame, daarbij vindt uw courtoisie zich het meest op haar gemak."
»Als gij mij dat toestaat, zal ik mij de eer geven u naar de canapé te geleiden," sprak ik, haar den arm aanbiedend, dien zij ditmaal niet afwees.
»Ik hoop nu maar, dat ik goed in mijne rol zal blijven," zei ze met een malicieus lachje.
»Wat wonderlijke gril is dit nu weer?" bromde de Generaal, grimmig van spijt; want hij had juist eene vole in de kleur te decIareeren, waarop nu geen acht werd geslagen; »den heelen dag hebt ge hier rondgeloopen als asschepoester, en nu…"
»Is de toovergodin tusschenbeide gekomen, en ik verschijn [ 140 ]als prinses! Dat’s de geleidelijke gang van het sprookje, niet waar Leo?"
»En het fameuse glazen muiltje ontbreekt zeker niet," gaf ik ten antwoord naar hare snoezige salonschoentjes ziende, die ik reeds vroeger had opgemerkt, »en ’t is blijkbaar, dat het niemand zal passen, dan onze gracieuze Cendrillon zelve,"
»Dat is zoo, maar zij zal zorgen het niet te verliezen."
»Waarom niet?" vroeg ik stoutweg, haar diep in de oogen ziende. »Omdat het ongeraden is den roman van een uur tot eene levenskwestie te maken voor u en voor mij," gaf zij ten antwoord, terwijl zij zich afwendde.
Een levenskwestie! zij wist niet hoezeer zij de waarheid raakte. »Als gij op zulk eene schrale ontknooping denkt, is het dan wel de moeite waard de eerste bladzijde op te slaan?" vroeg ik zacht en mij even tot haar buigende.
»Och, waarom niet? ’t is maar eene scène om den avond te korten, die anders geheel aan de speeltafel zou gesleten zijn."
De speeltafel? Het viel mij in, dat ik die voor mijn part in staat van failliet had verlaten; de generaal liet mij niet lang tijd om over dit gebrek aan de orde na te denken.
»Dat alles moge nu heel galant en heel geestig zijn, neef! wat gij daar met Francis praat," riep hij mij toe op knorrigen toon; »maar \’t is geen manier, om zoo van de speeltafel op te staan."
»Excuseer mij, generaal, hier ben ik tot uwe orders," en met een wenk aan Francis, die mijn leedwezen genoeg uitdrukte, nam ik mijne plaats weer in.
»Als de Freule nu mee wilde doen, konden wij precies een partijtje quadrille maken," sprak Rolf.
»Dankje kapitein. Ik wil wel eens vrij van dienst wezen; bepaal liever toertjes; ik ga wat muziek maken in de eetzaal; dat zal niemand hinderen."
Frits had de porte-brisé opgeschoven en er was licht bij de piano. Ik had een Vandaal moeten zijn, zoo ik niet opnieuw eene échappade van de speeltafel had gemaakt om Francis op te leiden. Zij had mij gewaarschuwd, dat onze roman maar kort zoude duren, en ik mocht geene scène van de voorstelling laten verloren gaan. Blijkbaar was zij dat met mij eens; de capricieuse, die voorgaf van alle coquetterie te hebben afgezien, kwam geheel in mijne bedoeling; zij liet zich door mij wegvoeren, en terwijl zij met zekere bevallige [ 141 ]achteloosheid haar arm in den mijnen liet rusten, sprak zij op een toon van vertrouwelijkheid, die mij als echte damesgeveinsdheid in de ooren klonk:
»Gij ziet nu, hoezeer mijn toilet uit den smaak is."
»Maar toch naar een zeer goeden smaak," kon ik mij niet ont houden te antwoorden; ten dat weet gij wel, grillige Célimène, al wilt gij mij wijsmaken, dat de vrouw bij u ondergegaan is in…"
»Ik weet wat gij meent; spreek het niet uit," viel zij met zekere gejaagdheid in, en leunde met hare hand op mijn arm om mij te doen zwijgen; »ik zeg u dat ik een oogenblik wil vergeten… ben ik zoo naar uw zin, dat is alles wat ik wil weten."
Een gul antwoord lag mij op de lippen, maar nog intijds hield ik het terug bij de overweging dat men met haar op niets reke nen kon en dat wijze terughouding in dezen noodzakelijk was. »Ik zou wel moeielijk moeten zijn zoo ik het tegendeel zei," bracht ik uit, mij zelven tot laconisme dwingende, »want gij hebt u waarlijk gekleed als voor een hofbal op het décolleté na."
Inderdaad, bij al de élégance van haar toilet, dat uit roze gaze de chambéry bestond, met schitterende zilverlovertjes bezaaid, was haar kleed maar even om den hals vierkant uitgesneden, en nog door eene witte blonde pelerine gedekt, terwijl de wijde mouwen tot over den elleboog hingen, en daar weer tn witte blonde eindigden, met rosestrikken bezet; een tweederok van dezelfde luchtige schitterende stof hing in losse plooien als een peplum over den eersten en gaf wat gevuldheid aan het slepende gewaad, dat niet door eene crinoline werd opgehouden. Zij had het prachtige haar met zorg gekapt in vlechten, en eenige loshangende lokken, een paar grisanticums die er losjes waren ingestoken, maakten de eenige parure uit; zij droeg geen enkelen diamant, hetzij zij werkelijk niets van dien aard meer bezat, hetzij ze zulken opschik versmaadde. Zeker is het, dat die mengeling van élégance en zedigheid, dat versmaden van sieraad bij zoo veel pracht, een fijnen tact verrieden,— of de behendigste coquetterie. Bij vollen dag zeker zou haar toilet het effect hebben gemist: het rose moest wat verflenst zijn en de glimmende lovertjes waren stellig tot koper verkleurd; zelfs bij avond was het op te merken, dat er wat frischheid aan ontbrak, dat zekere met één woord, wat de nuffige dames doet zeggen, dat een balkleed geen tweemaal gebruikt kan worden, omdat het reeds bij de eerste maal gechiffoneerd is, en hetgeen de heeren zulke lange gezichten doet trekken, bij de rekenin[ 142 ]gen der modiste. Bij daglicht zou Francis er gewis hebben uitgezien als eene actrice bij een repetitie in kostuum, zonder de voetlichten en als de zon op het tooneel schijnt; maar het was nu avond, en er was niet te veel licht, en men moest of kwaden wil of alleen zucht tot kritiek hebben, om niet voldaan te wezen met den eersten indruk. die allerbekoorlijkst was. Toch merkte ik nu op, juist nu zij voor ’t eerst in een elegant vrouwentoilet voor mij stond, wat mij bij haar vroegere wonderlijke manier van zich te kleeden ontgaan was: dat hare schoonheid iets bijzonder karakteristieks had, zooals maar zelden bij blondines wordt waargenomen. Ik spreek van schoonheid, ik moest eigenlijk bevalligheid zeggen, want de trekken waren niet geregeld, maarzoo fijn en sprekend, dat ze, vooral bij zekere schraalheid van ’t gelaat, iets scherps hadden. Zoo de groote blauwe oogen het niet goed gemaakt hadden door hunne liefelijkheid, men zou er te veel vermetelheid, te veel beslistheid in hebben opgemerkt, maar dat toch weer vergoed werd door de bewegelijkheid die een opgewekte geest, voor allerlei indruk ontvankelijk, aan het vrouwelijk gelaat kan mededeelen. In hare slechte gewoonte om bij iedere aanleiding met opzet de houding en manieren aan te nemen die haar martialen bijnaam rechtvaardigden, al was die er niet van afkomstig, lag mogelijk meer dan in haar oorspronkelijken aanleg de schuld van die zekere stoutheid, die hare vijandelijke vriendinnen met den naam van impertinentie bestempelden. Levensomstandigheden en opvoeding, ik zou liever moeten zeggen: gebrek aan opvoeding, hadden haar in zekeren zin misvormd tot hetgeen zij niet had moeten zijn; zooals vruchtboom en worden geleid en verwrongen tegen hunne natuurlijke richting in. Hoe dat ook zij, gij begrijpt wel, dat dit alles meer reflexies zijn après coup, toen ik ’s avonds rustig op mijne kamer de voorvallen en indrukken van den dag kon recapituleeren, dan dat ik ze maakte in de zeer korte oogenblikken, waarin dat onvergetelijk tooneeltje tusschen ons werd afgespeeld; en toch duurde het veel te lang, althans voor den generaal, die mij toeriep:
»Als gij bij de piano blijft, jonker Leopold, wees dan zoo goed het ons te zeggen, want uwe partij zoo in den steek te laten is toch wel wat al te onbeleefd."
»Verschoon mij, generaal!" in een wip was ik weer op mijn post bij de speeltafel, na Francis een blik te hebben toegeworpen, waaruit zij mijn leedwezen moest verstaan.
»Als gij plan hebt om nog eens te deserteeren, moest gij liever [ 143 ]verlof vragen," sprak de kapitein lachende, »dan zullen wij u behoorlijk uw paspoort geven."
Maar de aardigheid scheen niet in den smaak te vallen van den generaal, want ik zag dezen verbIeeken bij het woord deserteeren, en hij wierp den armen Rolf een blik vol verwijt toe over zijne jovialiteit.
»Ik beloof den heeren, dat ik mijn best zal doen om mijne geheele aandacht bij liet spel te bepalen," antwoordde ik met meer goeden wil dan vast geloof in ’t volbrengen, want Francis speelde harerzijds een spel, dat mij vrij wat meer interesseerde dan de matadors van den generaal, die een sans prendre had in de »favorite!"
Francis fantaseerde; het was eene wilde, bonte fantasie, als had zij al de warrelingen harer strijdige indrukken en gedachten in tonen willen uitspreken; het was schril en onharmonisch, zooals het daar zeker in haar toeging, maar het bewees zekere meesterschap op het instrument. Hoezeer men hare opvoeding ook mocht hebben verwaarloosd, aan leermeesters scheen het haar toch niet te hebben ontbroken. Want dat zij veel wist, veel had gelezen en onderscheidene talen machtig was, had ik reeds opgemerkt, en zij moest van een goed musicus geleerd hebben, dat zij bij machte was over de difficulteiten te zegevieren, die zij zich zelve schiep. Langzamerhand scheen het onweer in haar binnenste af te trekken bij de verluchting die zij zich gaf in die forsche, bijna woeste tonen, en begon zij zich in liefelijker melodieën te uiten, die van zachten weemoed getuigden en daartoe stemden.
»Als ze nog maar eens wat aardigs wilde spelen," fluisterde de kapitein mij toe, »zoo’n marsch uit Robert le Diable of eens iets uit de Muette; in mijn jongen tijd moest ieder die gaan hooren, daar was nog wat aardigheid aan, maar…"
»Francis! om ’s Hemels wil, schei uit, of wij moeten er uitscheiden," riep nu de generaal als in wanhoop; »ondanks mijne hardhoorendheid, word ik er toch wee van. Is dat een getik en geklinkel! Eerst die akelige snijdende tonen, en nu dat sentimenteel gesuis en getril; de kapitein wordt er roesig van, en wat het ergste is, het geeft den jonker zulke distractie, dat hij allerlei flaters begaat, en zijn eigen, ja, ons beider spel bederft. Neen! mon cher, ik spreek niet te sterk," zei hij, mij aanziende met zulk een sérieux en zulk een wrevelig hoofdschudden. dat ik moeite [ 144 ]had een glimlach te bedwingen toen hij voortging: »de kapitein heeft daareven een sans-prendre gewonnen, die hij had moeten verliezen, als gij u maar de moeite gegeven hadt op te letten, welke kleur ik uitspeelde."
Ik moest het bekennen: ik beging fout op fout; het was voor mij geen spel meer; het was eene marteling.
Francis had het begrepen; zij kwam mij te hulp.
Zij staakte haar spel, voegde zich bij de speeltafel en sprak tot den generaal:
»Willen wij een compromis sluiten, grootpapa? Gij staat mij Leo af, om mij te accompagneeren; ik zal wat zingen, en gij continueert met den kapitein uw gewoon partijtje piquet."
»Hm, hm, ik zou u dat genoegen willen doen, Francis, maar de jonker heeft zooveel verloren; hij dient toch in de gelegenheid gesteld te worden, om zijne revanche te nemen."
»Gekheid! daar komt toch niets van, dat weet gij vooruit, grootpa!" duwde Francis hem toe, met zekere hardheid.
»Om de waarheid te zeggen, generaal, ik hecht er niet aan," sprak ik, »als het mij gegund wordt, in dezen mijne opinie te zeggen; maar mijn heele doosje is leeg, laat ons afrekenen."
»Afrekenen, onder ons, dat’s malligheid, dat zal niet gebeuren," viel Francis in, met iets gedecideerds in stem en houding dat mij tegenstond.
»Als ik gewonnen had, zou ik er aan hechten mijne winsten te berekenen, Freule!" zei ik, tot haar gewend, op een toon, die haar ongepast voorkwam.
»Nu! gijlieden zult ook wel niet om een gulden het fiche hebben gespeeld," hernam zij wat gedwongen, en trad een stap of wat terug.
Dat was waar, maar toch hoog genoeg, om mijn verlies bij guldens te berekenen. Ik reikte den kapitein een muntje toe en verzocht de zaak voor mij met den generaal en hem zelven in orde te maken. Francis zag dit aan met eene onbeschrijfelijke uitdrukking van misnoegen. Zij drukte de lippen opeen en werd gloeiend rood, om terstond weer te verbIeeken; zij fronste onheilspellend de wenkbrauwen; zij trad opnieuw toe en strekte de hand uit om het papier aan. Rolf te ontweldigen, maar ik wierp haar een blik toe, die haar van deze intentie deed afzien.
»Mij dacht, freule, dat gij reeds begrepen zoudt hebben hoe on[ 145 ]welvoegelijk in dezen uwe tusschenkomst is;" voegde ik haar toe op korten, strengen toon.
»Ook goed! mij is ’t wel, als gij geplunderd wilt worden!" viel zij uit en keerde zich af naar hare piano.
»De roman van een uur" was al aan de ontknooping, en geen schitterende voorwaar! De generaal was onder dit alles merkwaardig om aan te zien. Hij zweeg; hij zweeg, maar alle convenances hem geboden hadden te spreken; hij zweeg, maar met eene uitdrukking van gelaat, met eene flikkering in het oog, die mij een pijnlijken blik gaven te werpen in zijn karakter. De man van opvoeding, van geboorte, die een eervollen rang in het leger had bekleed, was een speIer, een speler niet slechts uit liefhebberij in het nietige spel, maar een speler, wien het om winst was te doen, op welke wijze ook verkregen, klein of groot, van wien ze hem ook toekwam; voor hem was ik een arme verwant, het deed er niets toe, hij had gewonnen! hij moest zijne winst opstrijken, de lage hartstocht, moest zijne voldoening hebben!
Ik voelde wel hoe zeer het fier en onbaatzuchtig gemoed van Francis hieronder lijden moest, maar zij zelve had mij op hare wijze ontstemd. Zij had zich zoo meesterachtig aangesteld met over mij te beschikken als over iets, waarmee zij handelen kon naar welgevallen, dat ik het noodig vond haar te toonen, hoezeer zij zich in dezen in mij had vergist.
Ik volgde haar wel naar de eetzaal, maar ik stelde niet voor haar te accompagneeren, en zij, die er vast op rekende, dat haar wil te verstaan en te gehoorzamen voor mij hetzelfde moest zijn, vroeg het mij niet.
Eindelijk mij aanziende met zekere mengeling van spijt en laatdunkendheid: »Dus speelt gij niet?"
»Ja wel, op mijn tijd, als ik er toe gedisponeerd ben."
»En dat zijt ge nu niet?" hernam zij op een toon, waaruit verrassing en gekrenktheid spraken.
»Juist, nu niet!"
»O zoo!" bracht zij uit, keerde mij den rug toe en sloeg de toetsen zoo forsch aan, dat wij opnieuw wilde, stormachtige klanken moesten verduren.
Ik greep eene oude krant en wijdde daaraan geheel mijne opmerkzaamheid; daar liet zij de handen weer lusteloos in den schoot rusten, en nam den spiegel te baat om mij aan te zien, zonder [ 146 ]dat ik het merkte, maar ik wilde haar die satisfactie niet geven, en wij fixeerden elkaar nu om strijd, of er niets beters in de wereld te doen viel.
Eindelijk preludeerde zij weer, zong het groote air van Bettly, uit de Châlet, en accompagneerde daarbij zich zelve. Zooals ik wel vermoed had, bezat zij eene diepe, volle altstem, maar zij deed volstrekt niet haar best, om die te doen uitkomen; zij zong met tergende bravoure het refrein:
Seul bien de la vie,
Régne toujours là!
Tra la, la, la, tra la, la, la!
Tant pis pour qui s’en fachera!
Ik begreep heel goed waarom; ik wist, hoe het haar te vergelden. Ik wierp mijn krant weg, ging bij haar staan naast de piano en fluisterde haar in: »Denkt ge er wel aan hoe de aardige operette afloopt?"
»Heel goed! zooals dat altijd geschikt wordt in de komedie; maar in ’t werkelijke leven is het juist omgekeerd, en ik… ik hecht aan de realiteit!"
Juist kwam Frits binnen, om het avondbrood klaar te zetten; er werd gelukkig niet gesoupeerd.
De beide heeren waren opgeruimd, de kapitein was luidruchtig en op zijne wijze aardig, al waren zijne aardigheden juist niet van den besten smaak; ik trachtte met hem in te stemmen, al ging het niet van harte, want Francis bleef droog en kortaf tegen ons allen, en toonde mij haar humeur, zelfs nog in de wijze, waarop zij mij even hare vingertoppen toestak, toen wij elkaar goedennacht wenschten.