Max Havelaar of de Koffij-veilingen der nederlandsche Handelmaatschappij - Deel 26

Uit Wikisource
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Max Havelaar of de Koffiveilingen der Nederlandsche Handelsmaatschappy
Proloog - 1 - 2 - 3 - 4 - 5 - 6 - 7 - 8 - 9 - 10 - 11 - 12 - 13 - 14 - 15 - 16 - 17 - 18 - 19 - 20 - 21 - 22 - 23 - 24 - 25 - 26 - 27 - 28 - 29 - 30 - 31 - 32 - 33 - 34 - 35 - 36 - 37 - 38


Zeer weinig europesche lezers kunnen zich een juist denkbeeld vormen van de hoogte waarop een Gouverneur-generaal staan moet als mensch, om niet beneden de hoogte zijner bediening te blijven, en 't gelde dan ook niet als een te streng oordeel wanneer ik de meening aankleef dat zeer weinigen, geenen misschien, aan zóó zwaren eisch hebben kunnen beantwoorden. Om nu niet al de hoedanigheden van hoofd en hart te noemen die daartoe noodig zijn, vestige men slechts 't oog op de duizelingwekkende hoogte waarop zoo eensklaps de man wordt geplaatst, die – gisteren nog eenvoudig burger – heden macht heeft over millioenen onderdanen. Hij die voor weinig tijds nog verscholen was onder zijn omgeving, zonder daarboven uittesteken in rang of gezag, voelt zich op-eenmaal, onverwachts meestal, opgeheven boven een menigte, oneindig grooter dan de kleine kring die hem vroeger toch geheel voor 't oog verborg, en ik geloof dat ik niet ten- onrechte de hoogte duizelingwekkend noemde, die inderdaad herinnert aan de duizeling van iemand die onverwachts een afgrond voor zich ziet, of aan de blindheid die ons treft wanneer we met snelheid worden overgebracht van diepe duisternis in scherp licht. Tegen zulke overgangen zijn de zenuwen van gezicht of hersenen niet bestand, ook al waren zij overigens van buitengewone sterkte.

Indien alzoo reeds in zichzelf de benoeming tot Gouverneur-generaal veelal de oorzaken van bederf meedraagt, ook van denzulken die uitstekend was in verstand en gemoed, wat is er dan te verwachten van personen die reeds vóór die benoeming leden aan veel gebreken? En al stellen we voor een oogenblik dat de Koning altijd goed is voorgelicht, als hij zijn hoogen naam teekent onder de akte waarin hij zegt overtuigd te wezen van de "goede trouw, den ijver en de bekwaamheden" des benoemden Stedehouders, al nemen wij aan dat de nieuwe Onderkoning ijverig, trouw en bekwaam is, dan nog blijft het de vraag of die ijver, en vooral of die bekwaamheid, bij hem bestaat in eene maat, hoog genoeg verheven boven middelmatigheid, om aan de eischen van zijn roeping te voldoen.

Want de vraag kan niet zijn of de man die te 's Gravenhage voor 't eerst als Gouverneur-generaal het kabinet des Konings verlaat, op dàt oogenblik de bekwaamheid bezit die noodig zal wezen voor zijn nieuw ambt... dit is onmogelijk! Met de betuiging van vertrouwen op zijn bekwaamheid kan slechts de meening bedoeld zijn dat hij in een geheel nieuwen werkkring, op een gegeven oogenblik, bij ingeving als 't ware, weten zal wat hij te 's Gravenhage niet kan geleerd hebben. Met andere woorden: dat hij een genie is, een genie dat op eenmaal kennen moet en kunnen, wat het kende noch kon. Zulke genien zijn zeldzaam, zelfs onder personen die in gunste staan bij koningen. [1]

Daar ik van genien spreek, gevoelt men dat ik wil over slaan wat er zou te zeggen vallen van zoo menigen Landvoogd. Ook zou 't me stuiten in mijn boek bladzijden intevoegen die 't ernstig doel van dit werk zouden blootstellen aan de verdenking van jacht op schandaal. Ik ga dus nu de bijzonderheden die bepaalde personen zouden raken voorbij maar als algemeene ziektegeschiedenis van de Gouverneurs-generaal, meen ik te mogen opgeven: eerste stadium. Duizeling. Wierook-dronkenschap. Eigenwaan. Onmatig zelfvertrouwen. Minachting van anderen, vooral van "oudgasten." Tweede stadium. Afmatting. Vrees. Moedeloosheid. Neiging tot slaap en rust. Bovenmatig vertrouwen op den Raad van Indie. Afhankelijkheid van de Algemeene Sekretarie. Heimwee naar een hollandsche buitenplaats.

Tusschen deze beide stadien in, en als overgang – misschien zelfs als oorzaak van dien overgang – liggen dyssenterische buikaandoeningen.

Ik vertrouw dat velen in Indie me dankbaar zullen wezen voor deze diagnose. Ze is nuttig toetepassen, want men kan voor zeker houden dat de zieke, die door overspanning in de eerste periode stikken zou aan een mug, later – na de buikziekte! – zonder bezwaar kemels zal verdragen. Of, om duidelijker te spreken, dat een beambte die "geschenken aanneemt, niet met het doel zich te verrijken" – bij-voorbeeld een bos pisang ter-waarde van eenige duiten – met smaad en schande zal worden weggejaagd in de eerste periode der ziekte, maar dat iemand die 't geduld heeft het laatste tijdperk aftewachten, zeer gerust en zonder eenige vrees voor straf, zich zal kunnen meester maken van den tuin waar de pisang groeide, met de tuinen die daarnaast liggen er bij... van de huizen die in den omtrek staan... van wat er in die huizen is... en van nog een-en-ander meer, ad libitum. [2]

Ieder doe met deze pathologisch-wijsgeerige opmerking zijn voordeel, en houde mijn raad geheim, ter voorkoming van te groote mededinging.

Vervloekt, dat verontwaardiging en droefheid zoo vaak zich moeten kleeden in 't lappenpak van de satire! Vervloekt, dat een traan, om begrepen te worden, moet verzeld gaan van gegrijns! Of is 't de schuld mijner onbedrevenheid, dat ik geen woorden vind om de diepte te peilen van de wonde die er kankert aan ons staatsbestuur, zonder mijn stijl te zoeken bij Figaro of Polichinel?

Stijl... ja! Daar liggen stukken voor mij, waarin stijl is Stijl die aantoonde dat er een mensch in de buurt was, een mensch wien het de moeite waard geweest ware, de hand te reiken! En wat heeft die stijl den armen Havelaar gebaat? Hij vertaalde zijn tranen niet in gegrijns, hij spotte niet, hij zocht niet te treffen door bontheid van kleur of door de grappen van den uitroeper voor de kermistent... wat heeft het hem gebaat?

Kon ik schrijven zooals hij, ik zou ànders schrijven dan hij.

Stijl? Hebt ge gehoord hoe hij sprak tot de Hoofden? Wat heeft het hem gebaat?

Kon ik spreken zooals hij, ik zou ànders spreken dan hij.

Weg met gemoedelijke taal, weg met zachtheid, rondborstigheid, duidelijkheid, eenvoud, gevoel! Weg met al wat herinnert aan Horatius' justum ac tenacem! Trompetten hier, en scherp gekletter van bekkenslag, en gesis van vuurpijlen, en gekras van valsche snaren, en hier-en-daar een waar woord, dat het mee insluipe als verboden waar, onder bedekking van zooveel getrommel en zooveel gefluit?

Stijl? Hij had stijl! Hij had te veel ziel om zijn gedachten te verdrinken in de "ik heb de eers" en de "edelgestrengheden" en de "eerbiedig-in- overweging-gevingen" die den wellust uitmaken van de kleine wereld waarin hij zich bewoog. Als hij schreef, doordrong u iets bij 't lezen, dat u begrijpen deed hoe er wolken dreven bij dat onweder, en dat ge niet het gerammel hoorde van een blikken tooneeldonder. Als hij vuur sloeg uit zijn denkbeelden, voelde men de hitte van dat vuur, tenzij men geboren kommies was, of Gouverneur-generaal, of schrijver van 't walgelijkst verslag over "rustige rust." En wat heeft het hem gebaat?

Als ik dus wil worden gehoord – en verstaan vooral! – moet ik ànders schrijven dan hij. Maar hoe dan?

Zie, lezer, ik zoek naar 't antwoord op dat hoe? en daarom heeft mijn boek een zoo bont aanzien. Het is een staalkaart: bepaal uw keuze. Later zal ik u geel of blauw of rood geven naar uwen wensch.

Havelaar had de Gouverneurs-ziekte reeds zoo dikwijls waargenomen bij zoo véél lijders – en vaak in animâ vili, want er zijn analogische residents-, kontroleurs- en surnumerairsziekten, die tot de eerste in verhouding staan als mazelen tot pokken, en eindelijk: hijzelf had aan die ziekte geleden! – reeds zóó dikwijls had hij dat alles waargenomen, dat hij de verschijnselen daarvan vrij-wel kende. Hij had den tegenwoordigen Gouverneur-generaal in 't begin van de ongesteldheid minder duizelig gevonden dan de meeste anderen, en hij besloot hieruit dat ook de verdere loop der ziekte een andere richting nemen zou.

Het was om deze reden dat hij vreesde de sterkste te zullen zijn, wanneer hij in 't eind zou moeten optreden als verdediger van het goed recht der inwoners van Lebak.

Voetnoten[bewerken]

  1. Wil men dit "zelfs" opvatten als sarkasme, mij wel! Eenvoudige waarheid is, dat weinig koningen groot genoeg zijn om iets groots naast zich te dulden. De meesten zelfs hebben behoefte aan 't bijzonder kleine. De afschuw van uitstekendheid gaat niet zelden boven 't eigenbelang, en menig hooggeplaatst persoon ziet liever z'n eigen zaak--en die van 't algemeen!--te-gronde gaan, dan dat hij iemand naast zich stellen zou, wiens verdiensten de zijne overschaduwen. Deze waarheid uit is oud, en--hoe treurig ook--niet onbegrijpelijk. Maar dat 'n geheel Volk, wiens belangen daardoor worden verwaarlooosd, genoegen neemt met zoo'n domme jalouzie, komt me vreemder voor. Ook hier alweer staat onze Grondwet alle verbetering in den weg. De koning mag... niets wezen. 't Zij zoo! Doch waarom toch de bepalingen omtrent gezagsverdeeling zóó ingericht, dat-i bij-voortduring in z'n omgeving niet veel anders te aanschouwen krijgt dan middelmatigheid? Men moest zoo'n armen Koning dan toch de kans laten dat-i eens eindelijk iemand naast, onder of boven zich kreeg, die wat meer beteekende dan te verwachten is van uit de Kamer voortgekropen ministers. Sommigen beweren, naar ik hoor, dat onze Koning bij de Natie niet geacht is. Of 't waar is, weet ik niet. Ook niet of hij achting verdient. Maar eilieve, meent men dat het omgekeerde mogelijk is? Dat die Koning de Natie achten kan, volgens de stalen die hij dagelijks van haar onder de oogen krijgt, en die hem nota bene worden opgedrongen als de élite van 't Volk? Hoe overigens dit alles inwerkt op de benoemingen van Landvoogden voor Insulinde, heeft de ondervinding voldoende geleerd. Voor dat ambt--het gewichtigste in den Staat!--blijkt ieder goed genoeg te wezen, mits hij maar passe in 't kader van de clique die vandaag toevallig op 't kussen zit. Hierover 'n hoofdstuk in den nieuwen druk van "Specialiteiten." EDD
  2. Zekere kontroleur Bauer werd, heel in den beginne der regeering van Van Twist, uit 's Lands dienst ontslagen: omdat-i geschenken had aangenomen "niet strekkende om zich te verrijken." Ik ontleen de onderstreepte woorden aan 't Besluit zelf. Ziedaar de echte huichelende moraliteitspreutsheid! Van Twist die gezworen had "de bescherming van den Inlander als z'n eersten plicht te beschouwen" mag dien plicht verwaarloozen en toch z'n traktement in ontvangst nemen, maar 'n kontroleur die "niet om zich te verrijken"en dus zonder 't minste uitzicht op 't grondbezittend lidmaatschap in de Eerste-Kamer, zich 'n bos pisang laat opdringen, wordt met schande weggejaagd! Ik zou ver loopen om iemand te zien, die 'n plaats bekleedend bij Binnenlandsch Bestuur, zich nooit schuldig maakte aan de vreeselijke misdaad die den heer Bauer werd ten-laste gelegd. Gelijk ik reeds in den tekst opmerkte, behoort het aanbieden van geschenken als de hier bedoelde, beschouwd te worden als 'n groet, als 'n plichtpleging, als uitdrukking van beleefdheid volgens de zeden van 't Land. Dat ik, in-weerwil hiervan, het aannemen van geschenken afkeur--gelijk uit het aanhalen der Oostersche vertelling op blz. 212 (Zie de alinea die begint met: "Het komt mij echter voor" M.D.) voldoende blijkt--doet nu niet tot de zaak. M'n bedoeling is de huichelarij van den Landvoogd in 't licht te stellen, die aan zulke kleinigheden z'n deugd verspilde, en onverschillig toezag dat de aan zijn zorg toevertrouwde inlanders uitgeplunderd en vermoord werden. Het was dezelfde Van Twist, die de door hemzelf afgeschafte wijze van werving voor 't indisch leger weer invoerde! De brave man meende dat zij "den toets der zedelijkheid niet kon doorstaan." Heel juist! Onnoozele javaansche jongens werden van Regeeringswege door onderofficieren, met behulp van dobbelspel en... hoeren in 't net gelokt. Zeker, zeker, dat kan inderdaad den "toets der zedelijkheid" niet doorstaan! Maar wèl kon 't den "toets der zedelijkheid" van den godvruchtigen Van Twist doorstaan, deze wijze van werving weer intevoeren(*) en die man is in Nederland "geacht." Zal 't niet bij zulke toetsverhoudingen weldra 'n eer worden, tuchthuisboef te zijn? (*) Voor den tienden maal sommeer ik den "Oud-officier van 't Indisch leger" die in de N. Rott. Cour. deze bewering 'n "onwaarheid" noemde, z'n laster intetrekken. Zie overigens een der Noten op Idee 534. EDD


PD-icoontje   Publiek Domein
Deze bron (Max Havelaar of de Koffij-veilingen der nederlandsche Handelmaatschappij - Deel 26) is (gedeeltelijk) afkomstig van Project Gutenberg.

Bronnen afkomstig van Project Gutenberg zijn in het publiek domein.