Max Havelaar of de Koffij-veilingen der nederlandsche Handelmaatschappij - Deel 7

Uit Wikisource
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Max Havelaar of de Koffiveilingen der Nederlandsche Handelsmaatschappy
Proloog - 1 - 2 - 3 - 4 - 5 - 6 - 7 - 8 - 9 - 10 - 11 - 12 - 13 - 14 - 15 - 16 - 17 - 18 - 19 - 20 - 21 - 22 - 23 - 24 - 25 - 26 - 27 - 28 - 29 - 30 - 31 - 32 - 33 - 34 - 35 - 36 - 37 - 38


Op de grens tusschen Lebak en Pandeglang dan, was op zekeren morgen een ongewone beweging. Honderden gezadelde paarden bedekten den weg, en duizend menschen voor 't minst – wat veel was voor die plek – liepen in bedrijvig wachten heen-en-weer. Hier zag men de hoofden der dorpen, en de distriktshoofden uit het Lebaksche, allen met hun gevolg, en te oordeelen naar den schoonen bastert-arabier die in zijn rijk tuig op den zilveren watertrens knabbelde, was ook een hoofd van hoogeren rang op deze plaats aanwezig. Dit was dan ook het geval. De Regent van Lebak, Radhen Adhipatti Karta Natta Negara[1] had met groot gevolg Rangkas-Betoeng, verlaten, en ondanks zijn hoogen ouderdom de twaalf of veertien palen afgelegd, die zijn woonplaats scheiden van de grenzen der naburige afdeeling Pandeglang.

Er werd een nieuwe adsistent-resident verwacht, en het gebruik, dat in Indie meer dan ergens kracht van wet heeft, wil dat de beambte die met het bestuur eener afdeeling belast is, feestelijk worde ingehaald bij zijn aankomst. Ook de kontroleur, een man van middelbaren leeftijd, die sedert eenige maanden na den dood van den vorigen adsistent-resident, als eerstopvolgende in rang het bestuur had waargenomen, was daar tegenwoordig.

Zoodra het tijdstip der komst van den nieuwen adsistent-resident bekend was, had men in-aller-ijl een pendoppo doen oprichten, een tafel en eenige stoelen daarheen gebracht, en eenige ververschingen gereed gezet. In deze pendoppo wachtte de Regent met den kontroleur de aankomst van den nieuwen chef af.

Na een hoed met breeden rand, een regenscherm, of een hollen boom, is een pendoppo zeker de eenvoudigste uitdrukking van het denkbeeld: dak. Verbeeld u vier of zes bamboezen palen in den grond geslagen, die aan de boveneinden met elkander verbonden zijn door andere bamboes, waarop een deksel is vastgehecht van de lange bladen van den waterpalm, die in deze streken atap heet, en ge zult u dusdanige pendoppo kunnen voorstellen. Het is, zooals ge ziet, zoo eenvoudig mogelijk, en het moest hier dan ook slechts dienen als pied à terre voor de europesche en inlandsche beambten die daar hun nieuw opperhoofd kwamen verwelkomen aan de grenzen.

Ik heb me niet volkomen juist uitgedrukt, toen ik den adsistent-resident het opperhoofd, ook van den Regent, noemde. Een uitweiding over 't mechanismus van het bestuur in deze landstreken is hier, tot juist begrip van hetgeen volgen zal, noodzakelijk.[2]

Het dusgenaamd Nederlandsch Indie – 't adjektief nederlandsch komt me eenigszins onnauwkeurig voor, doch 't werd officieel aangenomen [3] – is, wat de verhouding van het moederland tot de bevolking aangaat, te splitsen in twee zeer verschillende hoofddeelen. Een gedeelte bestaat uit stammen welker vorsten en vorstjes de opperheerschappij van Nederland als suzerein erkend hebben, doch waarbij nog altijd het rechtstreeksch bestuur, in meer of minder mate gebleven is in handen van de ingeboren Hoofden zelf. Een ander gedeelte, waartoe – met een zeer kleine, wellicht maar schijnbare, uitzondering – geheel Java behoort, is rechtstreeks onderworpen aan Nederland. Van cijns of schatting of bondgenootschap is hier geen spraak. De Javaan is nederlandsch onderdaan. De Koning van Nederland is zijn koning. De afstammelingen zijner vorige vorsten en heeren zijn nederlandsche beambten. Ze worden aangesteld, verplaatst, bevorderd, door den Gouverneur-generaal die in-naam van den Koning regeert. De misdadiger wordt veroordeeld en gevonnisd naar een wet die van 's Gravenhage is uitgegaan. De belasting die de Javaan opbrengt, vloeit in de schatkist van Nederland.

Van dit gedeelte slechts der nederlandsche bezittingen, dat alzoo inderdaad deel uitmaakt van het Koningrijk der Nederlanden, zal in deze bladen hoofdzakelijk sprake zijn.

Den Gouverneur-generaal staat een Raad ter-zijde, die echter op zijn besluiten geen beslissenden invloed heeft. Te Batavia zijn de onderscheidene bestuurstakken verdeeld in "departementen" aan welker hoofd Direkteuren geplaatst zijn, die den schakel uitmaken tusschen het opperbestuur van den Gouverneur-generaal en de Residenten in de provincien. Bij behandeling evenwel der zaken van politieken aard, wenden zich deze beambten rechtstreeks tot den Gouverneur-generaal.

De benaming Resident is herkomstig uit den tijd toen Nederland nog slechts middelijk als leenheer de bevolking beheerschte, en zich aan de hoven der nog regeerende Vorsten door Residenten liet vertegenwoordigen. Die Vorsten bestaan niet meer, en de residenten zijn, als gewestelijke Gouverneurs of Praefecten, bestuurders van landschappen geworden. Hun werkkring is veranderd, doch de naam is gebleven.

Het zijn deze residenten, die eigenlijk het nederlandsch gezag tegenover de javaansche bevolking vertegenwoordigen. Het volk kent noch den Gouverneur-generaal, noch de Raden van Indie, noch, de Direkteuren te Batavia. Het kent slechts den Resident, en de beambten die onder hem het besturen.

Een dusdanige residentie – er zijn er, die bijna een millioen zielen bevatten – is verdeeld in drie, vier of vijf afdeelingen of regentschappen, aan welker hoofd Adsistent-Residenten geplaatst zijn. Onder dezen weder wordt het bestuur uitgeoefend door kontroleurs, opzieners en een tal van andere beambten die noodig zijn voor de inning der belastingen, voor het toezicht over den landbouw, voor het oprichten van gebouwen, voor de waterstaats-werken, voor de policie en voor het rechtswezen.

In elke afdeeling staat een inlandsch hoofd van hoogen rang met den titel van Regent, den adsistent-resident ter-zijde. Zoodanig Regent, hoewel zijn verhouding tot het bestuur en zijn werkkring geheel die is van een bezoldigd beambte, behoort altijd tot den hoogen adel des lands, en dikwijls tot de familie der vorsten die vroeger in dat landschap of in de nabuurschap onafhankelijk geregeerd hebben. Zeer staatkundig wordt alzoo gebruik gemaakt van hun alouden feodalen invloed – die in Azie over 't geheel van groot gewicht is, en bij de meeste stammen als punt van godsdienst wordt aangemerkt – dewijl door het benoemen dezer hoofden tot beambten, een hierarchie wordt geschapen, aan welker spits het nederlandsch gezag staat, dat door den Gouverneur-generaal wordt uitgeoefend.

Er is niets nieuws onder de zon. Werden niet de Rijks-, Mark-, Gau-, en Burggraven van het duitsche Rijk evenzoo door den Keizer aangesteld, en meestal gekozen uit de Baronnen? Zonder uitweiding over den oorsprong des adels, die geheel in de natuur ligt, wensch ik toch plaats te geven aan de opmerking hoe in òns werelddeel en ginds in 't verre Indie, dezelfde oorzaken dezelfde gevolgen hadden. Een land moet op verren afstand geregeerd worden, en hiertoe zijn beambten noodig, die 't centraaal gezag vertegenwoordigen. Onder het stelsel van militaire willekeur, kozen de Romeinen hiertoe de Praefecten, in den aanvang gewoonlijk de bevelhebbers der legioenen die 't bedoelde land hadden ten-onder gebracht. Zulke landstreken bleven dan ook: provincien, dat is: wingewesten. Maar toen later het centraal gezag des duitschen Rijks behoefte voelde, eenig ver gelegen volk aan zich te binden op andere wijze dan door stoffelijk overwicht alleen, zoodra een verwijderde streek werd beschouwd als door gelijkheid in afkomst, taal en gewoonten tot het Rijk te behooren, deed zich de noodzakelijkheid gevoelen, iemand met de leiding der zaken te belasten, die in dat land te-huis behoorde niet alleen, maar door zijn stand boven zijn medeburgers in die streken verheven was, opdat de gehoorzaamheid aan de bevelen des Keizers, gemakkelijk werde door de samengaande neiging tot onderwerping aan hem die met de uitvoering dezer bevelen belast was. Hierdoor werden dan tevens geheel of gedeeltelijk de uitgaven vermeden, voor een staand leger ten-laste der algemeene staatskas, of, zooals meestal geschiedde, ten-laste van de gewesten zelf, die door zoodanig leger moesten bewaakt worden. Zoo werden de eerste Graven gekozen uit de Baronnen des lands, en strikt genomen is dus 't woord graaf geen adellijke titel, doch slechts de benaming van een met zeker ambt belasten persoon. Ik geloof dan ook dat in de middeleeuwen de meening gold, dat de duitsche Keizer wel 't recht had, graven, d.i. landschapsbestuurders, en hertogen, d.i. heiraanvoerders, te benoemen, doch dat de Baronnen beweerden, wat hun geboorte aangaat, aan den Keizer gelijk te zijn en alleen van God aftehangen, behoudens de verplichting den Keizer te dienen, voor-zoo-ver deze met hun toestemming, en uit hun midden gekozen was. Een graaf bekleedde een ambt waartoe hem de Keizer had geroepen. Een baron beschouwde zich als baron "door de genade Gods." De graven vertegenwoordigden den Keizer, en voerden als zoodanig diens banier, d.i. den Standaard van het Rijk. Een baron bracht volk op de been onder zijn eigen vaan, als baanderheer.

De omstandigheid nu, dat graven en hertogen gewoonlijk uit de baronnen werden gekozen, bracht te-weeg dat zij het gewicht hunner betrekking in de schaal legden bij den invloed dien zij aan hun geboorte ontleenden, en hieruit schijnt later, vooral toen men aan de erfelijkheid dezer betrekkingen was gewoon geraakt, de voorrang ontstaan te zijn, dien deze titels hadden boven dien van baron. Nog heden-ten-dage zou menige vrijheerlijke familie – zonder keizerlijk of koninklijk patent, dat is een zoodanige familie, die haren adel afleidt van het ontstaan des lands, die altijd van adel was omdat ze van adel was – autochthoon – een verheffing tot den gravenstand, als derogeerend afwijzen. Er zijn voorbeelden van.

De personen die met het bestuur van zoodanig graafschap belast waren, trachtten natuurlijk van den Keizer te verkrijgen dat hun zoons, of, bij-gebreke daarvan, andere bloedverwanten, hen in hun betrekking zouden opvolgen. Dit geschiedde dan ook gewoonlijk, schoon ik niet geloof dat ooit het recht op deze opvolging organisch is erkend geworden, althans wat deze beambten in de Nederlanden aangaat, bij-voorbeeld, de graven van Holland, Zeeland, Henegouwen of Vlaanderen, de hertogen van Brabant, Gelderland, enz. Het was in den beginne een gunst, weldra een gewoonte, en ten-slotte een noodzakelijkheid, maar nooit werd deze erfelijkheid wet.

Nagenoeg op gelijke wijze – wat de keus der personen aangaat, daar hier geen spraak is van gelijkheid in werkkring, hoewel ook in dit opzicht zekere overeenstemming in 't oog valt – staat aan het hoofd eener afdeeling op Java, een inlandsch beambte die den hem door het gouvernement gegeven rang met zijn autochthoonen invloed verbindt, om aan den europeschen ambtenaar die 't nederlandsch gezag vertegenwoordigt, het bestuur gemakkelijk te maken. Ook hier is de erfelijkheid, zonder door een wet vastgesteld te zijn, tot een gewoonte geworden. Reeds bij het leven van den Regent is deze zaak meestal geregeld, en 't geldt als een belooning voor dienstijver en trouw, indien men hem de toezegging geeft dat hij in zijn betrekking door zijn zoon zal worden opgevolgd. Er moeten al zeer gewichtige redenen bestaan, voor er van dezen regel wordt afgeweken, en waar dit het geval wezen mocht, kiest men toch gewoonlijk den opvolger uit de leden van dezelfde familie.

  1. Radhen Adhipatti Karta Natta Negara. De drie laatste woorden zijn de naam, de twee eersten drukken den titel uit. Het spreekt vanzelf dat de juiste vertaling van zoodanigen titel moeijelijk is. Toch heeft het de oude Valentijn in z'n werken over Oost-Indie beproefd. Hij spreekt van "hertogen" en "graven." Hierin ligt voor iemand die de Inlandsche Hoofden kent, iets zonderlings. Na de velerlei titels van meer of min schijnbaar-onafhankelijke Vorsten is die van Pangérang de hoogste. Zoo'n Pangérang zou men met eenigen kans op juistheid, Prins kunnen noemen, omdat deze rang ontleend is aan verwantschap met een der regeerende huizen van Solo (Soerakarta) en Djokja (Djokjakarta) schoon hierop, naar ik meen, uitzonderingen bestaan, waarmee we nu niet te maken hebben. De naastvolgende titel is die van Adhipatti, of voluit: Radhen Adhipatti. Radhen alleen duidt 'n rang van lager orde aan, doch die nog vrij hoog boven 't gemeen staat. Iets lager dan Adhipatti staan de Tommongongs. De adel speelt in de javasche huishouding een groote rol. Het Gouvernement heeft zich 't recht aangematigd adelijke titels toetekennen, iets dat eigenlijk met het grondbegrip van onderscheiding door geboorte in strijd is. Ook in Europa evenwel zien wij 'tzelfde verschijnsel. Stipt genomen kan een Regeering iemand toestaan zekeren titel te voeren, de voorrechten te genieten die aan zekeren stand verbonden zijn. maar geen macht ter-wereld kan bewerken dat iemand wiens voorouders onbekend waren, op-eenmaal de afstammeling wordt van een geslacht dat reeds eeuwen geleden in aanzien was. Wat Java aangaat, de gebeneficieerden berusten vrij geduldig in 't hun toegeworpen voordeel. Men beweert echter dat er onder de minder gunstig bedeelden--en misschien ook onder de Bevolking, die voor echte stamregisters religieuzen eerbied heeft--plan bestaat om de diplomen welke de oude O.I. Kompagnie uitreikte, en die welke door de Buitenzorgsche Sekretarie verleend werden, bij de eerste gelegenheid te herzien. Er zijn weinig of geen adelijke geslachten op Java--de regeerende vorsten van Solo en Djokja niet uitgezonderd --welker titels en officieele pozitie geen stof leveren zouden tot kontroverse en verzet. Dit wacht maar op 't breken van een der mazen van 't net waaronder de geheele javaansche huishouding gevangen ligt. EDD
  2. Mechanismus van 't Bestuur. Jonge lieden die den Havelaar voor eerst lezen in deze uitgaaf, kunnen zich geen denkbeeld maken, hoe volstrekt noodig in 1860 de schets was van de inrichting onzer heerschappij in Indie, die in de volgende bladzijden van den tekst gegeven wordt. En meer nog: op de hoofdplaatsen in Indie zelf was, kort geleden nog, 't mechanisme van ons Bestuur een gesloten boek. Van deze onkunde zou ik vreemdklinkende voorbeelden kunnen aanhalen. Tot juist begrip evenwel van de zeer kunstige--en toch eenvoudige!--wijze waarop 't machtig Insulinde door een zwakke natie onder de knie wordt gehouden, verwijs ik naar m'n beide brochures over Vrijen arbeid.(*) De fout der Nederlanders is dat ze aan 't vreemde in onze verhoudingen daarginds zoo gewoon zijn geraakt, dat ze er niets bijzonders meer in zien, en meenen dat alles vanzelf zoo blijven zal. (*)(Vooral naar de tweede: Nog eens Vrije-arbeid, Delft bij J. Waltman Jr.) Wat overigens de inrichting van het Binnenl. Bestuur aangaat, mag ik niet onvermeld laten dat sedert eenige jaren de Residenten als Voorzitters van den Landraad vervangen zijn door z.g.n. rechterlijke ambtenaren. Deze splitsing van gezag--ook vooral noodlottig uit 'n politiek oogpunt--draagt ruimschoots het hare bij tot den ellendigen toestand waarin 't Inlandsch Rechtswezen op Java verkeert. Veiligheid van personen en goederen heeft sedert dien baarschen maatregel schrikbarend afgenomen. Het Ketjoe-wezen neemt bij den dag in omvang toe. EDD
  3. Nederlandsch Indie. Sommigen rekenen de eilandengroep die misschien eenmaal Nieuw-Holland aan de vaste kust van Indie verbond, mèt dit laatste tot Australie. Anderen spreken van Polynesie en Melanesie. Elders weer lezen wij van Oceanie. In al deze gevallen staat het aan ieders willekeur om de toepassing van zulke benamingen al dan niet uittestrekken tot de Gezelschaps-en Markiezen-eilanden. Maar die verdeelingen zijn en blijven konventionneel. Van meer gewicht is de vraag of onze bezittingen in die streken Nederlandsch zijn? In politieken zin, ja. In socialen zin echter even weinig als in geografische beteekenis. Niets is minder nederlandsch dan de bodem, 't klimaat, de fauna, de flora, van al die eilanden. Niets ook is minder nederlandsch dan de geschiedenis der bewoners, dan hun traditien, hun godsdienst, hun begrippen, hun karakter, hun zeden en ... hun belangen. Ook zonder de minste politieke nevengedachte stuitte mij altijd een kwalifikatie die zulke onjuiste denkbeelden in 't leven roept, en daaraan heeft men de invoering te danken van 't woord Insulinde, waarmee de lezer nu wel eenigszins gemeenzamer wezen zal dan Droogstoppel bleek te zijn, toen hij die benaming voor 't eerst ontmoette in Sjaalmans pak. (hfdst 4, artikel 85) EDD


PD-icoontje   Publiek Domein
Deze bron (Max Havelaar of de Koffij-veilingen der nederlandsche Handelmaatschappij - Deel 7) is (gedeeltelijk) afkomstig van Project Gutenberg.

Bronnen afkomstig van Project Gutenberg zijn in het publiek domein.