De personen die met het bestuur van zoodanig graafschap belast waren, trachtten natuurlyk van den Keizer te verkrygen dat hun zoons, of, by-gebreke daarvan, andere bloedverwanten, hen in hun betrekking zouden opvolgen. Dit geschiedde dan ook gewoonlyk, schoon ik niet geloof dat ooit het recht op deze opvolging organisch is erkend geworden, althans wat deze beambten in de Nederlanden aangaat, by-voorbeeld, de graven van Holland, Zeeland, Henegouwen of Vlaanderen, de hertogen van Brabant, Gelderland, enz. Het was in den beginne een gunst, weldra een gewoonte, en ten-slotte een noodzakelykheid, maar nooit werd deze erfelykheid wet.
Nagenoeg op gelyke wyze — wat de keus der personen aangaat, daar hier geen spraak is van gelykheid in werkkring, hoewel ook in dit opzicht zekere overeenstemming in ’t oog valt — staat aan het hoofd eener afdeeling op Java, een inlandsch beambte die den hem door het gouvernement gegeven rang met zijn autochthoonen invloed verbindt, om aan den europeschen ambtenaar die ’t nederlandsch gezag vertegenwoordigt, het bestuur gemakkelyk te maken. Ook hier is de erfelykheid, zonder door een wet vastgesteld te zyn, tot een gewoonte geworden. Reeds by het leven van den Regent is deze zaak meestal geregeld, en ’t geldt als een belooning voor dienstyver en trouw, indien men hem de toezegging geeft dat hy in zijn betrekking door zyn zoon zal worden opgevolgd. Er moeten al zeer gewichtige redenen bestaan, voor er van dezen regel wordt afgeweken, en waar dit het geval wezen mocht, kiest men toch gewoonlyk den opvolger uit de leden van dezelfde familie.
De verhouding tusschen europesche ambtenaren, en dusdanige hooggeplaatste javaansche grooten, is van zeer kieschen aard. De adsistent-resident eener afdeeling is de verantwoordelyke persoon. Hy heeft zyn instruktien, en wordt verondersteld het hoofd der afdeeling te zyn. Dit belet echter niet dat de Regent, door plaatselyke kennis, door geboorte, door