Mengelingen/Aan een verouderend meisjen
← Floris de Vijfde | Mengelingen (1855) door Willem Bilderdijk | Waarheid en Schijn → |
Uitgegeven in Schiedam door H. A. M. Roelants. |
Aan een verouderend Meisjen.
Na Ausonius.
’k Zei duizendmaal, Lycoor, de tijd gaat vliegend om:
Besteed uw jeugd, ’t is tijd; haast naakt ons de ouderdom.
Vergeefs! gy loegt my uit. Nu sloop op wollen sokken
De grijsheid ons op ’t lijf, en jeugd en bloei vertrokken.
Thands spijt u, dat ge een perk, u voor ’t genot vergund,
En achtloos doorgesleurd, niet weêr herroepen kunt.
Kom echter, laas ons thands ’t verwaarloosd zoet nog smaken,
Waar naar ik… ’k zeg niet, haak, maar eenmaal plach te haken.
Besteed uw jeugd, ’t is tijd; haast naakt ons de ouderdom.
Vergeefs! gy loegt my uit. Nu sloop op wollen sokken
De grijsheid ons op ’t lijf, en jeugd en bloei vertrokken.
Thands spijt u, dat ge een perk, u voor ’t genot vergund,
En achtloos doorgesleurd, niet weêr herroepen kunt.
Kom echter, laas ons thands ’t verwaarloosd zoet nog smaken,
Waar naar ik… ’k zeg niet, haak, maar eenmaal plach te haken.
1793.