Pagina:Mengelingen Deel 3.pdf/52

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

— 50 —

En hem, die ’t Vrijheid preekt, terwijl hy ’t wil regeeren,
Zijn alle Vorsten kwaad, maar d’allerbraafsten ’t meest.



 

Aan een verouderend Meisjen.

Na Ausonius.

’k Zei duizendmaal, Lycoor, de tijd gaat vliegend om:
Besteed uw jeugd, ’t is tijd; haast naakt ons de ouderdom.
Vergeefs! gy loegt my uit. Nu sloop op wollen sokken
De grijsheid ons op ’t lijf, en jeugd en bloei vertrokken.
Thands spijt u, dat ge een perk, u voor ’t genot vergund,
En achtloos doorgesleurd, niet weêr herroepen kunt.
Kom echter, laas ons thands ’t verwaarloosd zoet nog smaken,
Waar naar ik… ’k zeg niet, haak, maar eenmaal plach te haken.

1793.




 

Waarheid en Schijn.

Op Veinzery en Logentaal
Houdt waarheid steeds den zegepraal.
Wie braaf wil wezen in den SCHIJN,
Die moet het in de DAAD ook zijn.

1804.