Mengelingen/Op het afsterven van den Heere Dr. Joannes Verschuur

Uit Wikisource

[ 56 ]

Op het afsterven van den Heere Dr. Johannes Verschuur.

Multis ille bonis flebilis occidit,
Nulli, flebilior quam mihi! —

Rust zacht, geliefde Vriend, geleider van mijn Jeugd,
Mij dierbrer dan de borst, waar aan ik heb gezogen!
Geleerdheid, oordeelskracht, oprechte Christendeugd,
Staan roerloos by uw graf met eeuwig schreiende oogen.
En ik — ! Wat kan mijn hart ? — Ik mocht u wederzien;
Maar ach! dat weêrzien was zien lijden, was zien sterven :
En aan uw heilige asch de laatste plicht te biên
Is alles wat zijn zucht, van ’t noodlot, mocht verwerven!
Ontfang die! neem’, met u, de Godheid-zelv haar aan!
Zy, die de harten peilt, en dank met weldaad effent!
Wat zou er voor de schuld die ge op my liet, volstaan?
Gy, ’t zorglijkst vaderhart door teêrheid overtreffend!
Gy, die mijn dorre struik weldadig hebt besproeid,
Toen de eerste knop van geest gereed stond door te breken!
Mijn’ bloesem toegejuicht, mijn weeldrig bout besnoeid,
Mijn zwellend ooft gedekt voor ’t hevig zonnesteken!
Die…… Maar ’t wangunstig lot bsloeg boom en vruchten neêr :
De rijpheid bleef te rug na ’t veelbelovend gloren ! —
Wat nood? uw weldaad staat, al is haar doel niet meer :
Wat nood? zy is voor God noch voor dit hart verloren.
Dat hart erkende uw liefde, uw vaderlijk gemoed :
Gods hemel lachte u toe — Ach! luttel duurt het weenen!
Welhaast heeft ook mijn kwaal als de uwen uitgewoed :
Welhaast, en ’k ben bevrijd van smart en tegenspoed,
En beter Vaderland zal ons op nieuw hereenen.

7

Leyden, 18—06.

13