Merian - Metamorphosis (1705)/47
← 46. Welriekende Jasmin | Metamorphosis insectorum Surinamensium. Ofte Verandering der Surinaamsche insecten. (1705) door Maria Sibylla Merian | 48. Tabrouba → |
Uitgegeven in Amsterdam door Gerard Valk. |
VERANDERING DER SURINAAMSCHE INSECTEN.47
DE XLVII. AFBEELDING.
WAt ik Fol. 34. van de Roode Wyn-Druyven gezegt heb, is het zelve wat hier van de Witte zoude konnen gezegt werden, die even zo weeldig op Suriname wassen als de Roode.
Anno 1700. in de May, vond ik op deze Wyngaardbladen eenige groote groene Rupsen, als boven op de steel vertoond is. Deze zyn zeer stark van eeten, den 15. May bleef ze stil leggen en veranderde hare verf, wat hellende na den bruinen, dry dagen daar na is se tot een Poppetjen geworden, waar uit den 3. Juny een schone Uil voortquam, groen en rood met ligte leverwige streepen, haar snuit en hoornjes waren gout geel, de Mannetjes waren schoonder als de Wyfjes, gelyk alhier een vliegend vertoont is.
Deze onderste Rups nuttigde insgelyks deze bladen, als hy sig uitrekte was hy zo lang als de bovenste, maar als men hem aanraakte, kromp hy in een, als deze onder op de steel leggende vertoond, laatende een schuim uit den mond gaan. Omtrent halve May 1700. vervelde sy, en wierd tot een bruin Poppetjen, als onder op den steel legt, den 6. Juny quam een zulke schoone graauwe Uil met bruine vlakken en witte streepen daar uit, de voetjes waren wit, de snuit gout geel. Ik heb deze beide veranderinge op een blad gemaakt, dewyl se eenderlei spyze aten.