Motu Proprio "Bonum sane"

Uit Wikisource
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Motu Proprio "Bonum sane"
Auteur(s) Paus Benedictus XV
Datum Woensdag 4 augustus 1920
Titel Motu Proprio
Krant Het Centrum
Jg, nr 37, 10968
Editie, pg , p. 1
Datering Donderdag 5 augustus 1920
Opmerkingen Vertaling van de Motu Proprio "Bonum sane" van Paus Benedictus XV van 25 juli 1920 over de beoefening van de godsvrucht ter ere van de H. Jozef. De Paus zet zich in deze tekst af tegen de toenemende zedenverwildering en de klassenstrijd die gepredikt werd door het opkomende socialisme en communisme. Andere vertalingen verschenen in het Limburgsch Dagblad van 6 augustus 1920 en het Tilburgsch Dagblad van 5 augustus 1920, en zijn ook te vinden op kranten.kb.nl. Zie hier voor een latere vertaling..
Genre(s) Motu Proprio
Brontaal Nederlands
Vertaler Anoniem
Bron kranten.kb.nl
Auteursrecht Publiek domein


Motu Proprio[bewerken]

van onzen Allerh. Vader Paus Benedictus XV, naar aanleiding van het vijftigste gedenkjaar, dat de H. Jozef, Bruidegom van de H. Maagd Maria, tot Patroon der Katholieke Kerk werd verheven


Voorzeker goed en heilzaam was het voor het christendom, dat Onze Voorganger, onsterfelijker nagedachtenis, den allerkuischten Bruidegom der Moedermaagd en Voedstervader van het Vleeschgeworden Woord, den H. Jozef, tot Patroon der Katholieke Kerk heeft uitgeroepen; wijl het in December a.s. vijftig jaar zal geleden zijn, dat dit feit plaats greep, oordeelen wij het van allergrootst nut, dat het over geheel de wereld op plechtige wijze zal herdacht worden.

Een blik werpende over de afgeloopen tijdruimte, constateeren wij een zekere voortduring en reeks van vrome devoties, die aantoonen, dat de godsvrucht tot den Allerheiligsten Patriarch bij de Christengeloovigen langzaam tot op heden is toegenomen; waarlijk, ziende de groote ellende, waaronder het menschelijk geslacht gebukt gaat, schijnt het ons toe, dat deze godsvrucht meer en meer onder de volken moet bevorderd worden en verder en verder moet verbreid worden. Onlangs, n.l. in de Encycliek "Over het herstel van den vrede op Christelijke grondslagen", waarin wij voornamelijk een beschouwing wijdden aan de civiele betrekkingen zoowel der volken als der menschen onderling, toonden wij aan, wat na een zoo geweldige oorlogswoede nog ontbrak om den algemeenen vrede en wat daarmee samenhangt, te herstellen. Thans is het onze plicht, te wijzen op een andere oorzaak van verwarring, en wel op een, veel grootere, vortelende in de aderen en in de constitutie der menschelijke samenleving. Want de oorlogsfurie woedde in een tijd, toen het naturalisme zich van de volken had meester gemaakt, het naturalisme, een wereldpest, die, waar zij insloop, verlamde het verlangen naar de hemelsche goederen, uitblies de vlam der goddelijke liefde, den mensch onttrok aan de geneeskrachtige en verheffende genade van Christus, en hem ten laatste, beroofd van het licht des geloofs en toegerust alleen met de zwakke en bedorven krachten der natuur, over liet aan de onbeteugelde hartstochten van het gemoed. Terwijl reeds zeer vele stervelingen al te zeer de oogen gericht hielden op de aardsche vergankelijke dingen en er tusschen het proletariaat en de gegoeden een zeer vijandige veete en naijver bestond, heeft de lange duur en de hevigheid van den oorlog den wederkeerigen klassenstrijd nog vermeerderd en verergerd; voornamelijk omdat dit hier een voor de groote menigte bijna niet te dragen levensduurte ten gevolge had, en elders sommigen hun fortuin met groote sommen onverwachts zagen vermeerderen.

Hierbij komt nog, dat de heiligheid van de huwelijkstrouw en de eerbied voor het ouderlijk gezag ten gevolge van den oorlog bij niet weinigen nadeel geleden heeft, vooral omdat het afwezig zijn van den echtgenoot voor de echtgenoote dikwijls een aanleiding was om den band der verplichtingen te verruimen en het verwijderd zijn van den vader de lichtzinnigheid der meisjes aanzette, om aan hare driften den teugel te vieren. Derhalve is het te betreuren meer dan ooit te voren, dat de zeden bedorven en verslecht zijn en deze ramp, die men "een algemeene ramp" zou kunnen noemen, zoodanig met den dag toeneemt, dat het ergste te vreezen is.

Het is het begin van een algemeene maatschappij, die strookt met de wenschen en verwachtingen van ieder diep bedorvene en die tot grondslag heeft de volmaakte gelijkheid der menschen en het gemeenschappelijk recht der goederen, waarin tevens geen onderscheid meer zal zijn tusschen naties, noch het gezag meer erkend zal worden van den vader over de kinderen, van het staatsgezag over de burgers, van God over de vereenigde menschen. Het in praktijk brengen hiervan moet noodzakelijk verschrikkelijke gevolgen hebben, en een niet gering gedeelte van Europa ondervindt het zelfs reeds en wordt zulks gewaar. En wij zien dat ook een dergelijke toestand wordt opgeëischt voor de overige volken en terwijl het volk door de razernij en de verm[e]telheid van weinigen wordt opgezweept, zien wij reeds hier en daar groote verwarringen ontstaan.

Wij, nu bezorgd over dezen gang van zaken, hebben niet verzuimd ter gelegener ure de zonen der Kerk op hun verplichting te wijzen, zooals o.a. blijkt uit het j.l. schrijven aan den bisschop van Bergamo en de bisschoppen van Venetië. Daarom juist om allen zonder uitzondering, die met handarbeid in hun levensonderhoud moeten voorzien, te doordringen van stipte plichtsbetrachting en hen te vrijwaren van de besmetting van het socialisme, dat wel het meest vijandig is aan de christelijke wijsheid, stellen wij hun met den meesten aandrang den H. Jozef voor, opdat zij dezen mogen beschouwen als den leidsman op hun levensweg en zij Hem als hun patroon mogen vereeren.

Want ook Hij immers heeft in zijn levensonderhoud voorzien op een gelijke wijze als zij ; om reden hiervan wilde Christus God, ofschoon Hij was de Eeniggeborene des Eeuwigen Vaders, "Zoon van den Timmerman" genoemd worden. Maar met hoevele en hoe groote deugden heeft Hij niet het onaanzienlijke in rang en fortuin versierd, want 't betaamde, dat Hij, die de echtgenoot was van Maria, Onbevlekt ontvangene, en dien men aanzag als den Vader van den Heer Jezus, in deze deugden uitschitterde. Dat derhalve, allen van Jozef als hun leermeester mogen leeren het tegenwoordige, dat voorbijgaat, te beschouwen in het licht van het toekomstige, dat blijft: en dat zij, door de oogen te richten naar de hemelsche goederen, vergetend de ongemakken, die't leven nu eenmaal met zich brengt, ook naar deze goederen mogen streven, door te gehoorzamen aan den Goddelijken wil, dit is, door te leven matig, rechtvaardig en deugdzaam. Wat nu den werklieden in het bizonder betreft, behaagt het ons datgene te herhalen wat onze Voorganger roemrijker ged. Leo XIII eenmaal heeft gezegd: "Door de gedachte aan deze dingen moeten de behoeftigen en allen die met handenarbeid in hun levensonderhoud voorzien hunne gemoederen verheffen en zich met rechtmatige gevoelens bezielen; is het hun toegestaan op een wijze, niet in strijd met de rechtvaardigheid hun noodtoestand te verbeteren en te streven naar een betere levenspositie; de orde echter, door de voorzienigheid Gods ingesteld, omverwerpen, veroorlooft noch de rede, noch de rechtvaardigheid. Door zijn toevlucht te nemen tot geweld en al hetgeen op dit gebied wordt bewerkt door oproer en verwarring, is een dwaze onderneming, die meestal de kwaden zelf verergt, wier oorzaak men tracht weg te nemen. Dat de behoeftigen derhalve geen vertrouwen schenken aan de beloften der oproerlingen, maar steunen op het voorbeeld en de bescherming van den H. Jozef, en ook op de moederlijke liefde der Kerk, die namelijk dagelijks meer en meer hun toestand ter hart neemt." 1)

Wijl nu de godsvrucht der onzen jegens den H. Jozef meer en meer toeneemt, zal van zelf ook hun de godsvrucht jegens de H Familie van Nazareth, wier verheven Hoofd Hij was, meer en meer bloeien; het een ontwikkelt zich als van zelf uit het ander. Want rechtstreeks worden wij gebracht van Jozef tot Maria en door Maria tot de bron van alle heiligheid Jezus, die de huiselijke deugden heeft geheiligd door zijn stipte plichtsbetrachting jegens Jezus en Maria.

Wij wenschen dat de Christelijke families zich naar zoo groote voorbeelden van deugden hernieuwen en bevestigen. Omdat de gemeenschap van het menschelijk geslacht op de familie steunt, als op haar fundament, zal, indien door de inachtneming der kruischheid, der trouw en eendracht die huiselijke maatschappij kracht worden bijgezet, daardoor een nieuwe kracht, als het ware nieuw bloed stroomen door de aderen van de menschelijke maatschappij, aan wie op die wijze nieuw leven zal geschonken worden door de herstellende kracht van Jezus Christus.

Wij derhalve, ten zeerste vertrouwend op de bescherming van Hem, aan wiens waakzaamheid en voorzienigheid God zijn eeniggeboren, Mensch-geworden Zoon. en de Maagd, Moeder Gods, heeft willen toevertrouwen, sporen al de bisschoppen der Katholieke wereld aan, de geloovigen aan te sporen om de hulp van den H. Jozef in te roepen, vooral nu de belangen der Christelijke zaak het zoo dringend eischen. En omdat verschillend de wijzen zijn, door dezen Apostolischen Stoel goedgekeurd, waarmee men den H. Patriarch kan vereeren, voornamelijk de viering van de Woensdagen in het jaar en van geheel de maand, aan hem toegewijd, willen wij, dat, op verzoek van iederen bisschop, al die devoties, voor zoover het kan, in elk diocees worden beoefend.

Maar voornamelijk omdat Hij, aan Wiens sterfbed zelfs Jezus en Maria hebben gestaan, met recht wordt gehouden als een allerkrachtigsten bijstand der stervenden, is het de taak der Eerbiedwaardige Broeders en die vereenigingen der vromen, die ingesteld zijn om den H. Jozef te smeeken voor hen, die uit deze wereld verscheiden, door middel van hun gezag te begunstigen.

Ter plechtige herinnering nu van het Pauselijk dekreet, dat hierboven werd aangehaald, schrijven Wij voor en bevelen Wij, dat binnen een jaar, van af 8 December a.s., over geheel de Katholieke wereld, ter eere van den H. Jozef, Bruidegom van de Allerh. Maagd Maria, Patroon der Katholieke Kerk, op een tijd en wijze, zooals het den Bisschop goed zal dunken, een of andere Kerkelijke plechtigheid *) plaats hebbe; en allen, die daaraan deelnemen kunnen volledige kwijtschelding der zonden verkrijgen, onder de gebruikelijke voorwaarden.

Gegeven te Rome bij den H. Petrus, 25 Juli, op het feest van den Apostel Jacobus, in het jaar 1920, in het zesde jaar van ons Pontificaat.

BENEDICTUS, P.P. XV.

---

1) Epist. Encycl. "Quamquam pluries."
*) In het latijn staat Supplicatio, de ltaliaansche tekst neemt 't in een algemeene beteekenis van "Funzione", schoon supplicatio in 't latijn meer "bededag" beteekent. — Corr.