Naar inhoud springen

Nieuwe Apeldoornsche Courant/Jaargang 13/Nummer 4200/De ontwikkeling der Moderne Schilderkunst

Uit Wikisource
De ontwikkeling der Moderne Schilderkunst
Auteur(s) Anoniem
Datum Vrijdag 14 april 1916
Titel De ontwikkeling der Moderne Schilderkunst
Krant Nieuwe Apeldoornsche Courant
Jg, nr 13, 4200
Editie, pg [Dag], tweede blad, [1]
Brontaal Nederlands
Bron delpher.nl
Auteursrecht Publiek domein

Plaatselijk Nieuws.

De ontwikkeling der Moderne Schilderkunst.

      De heer Th. van Doesburg ving zijn voordracht aan met er op te wijzen, dat het leven is een voortdurende beweging, uiterlijk en innerlijk waarneembaar. De kunst drukt de waarneming vam het leven uit, niet slechts naar het uiterlijk maar meer naar het innerlijk. Hoe meer de kunst de waarneming naar het uiterlijk uitdrukt, hoe oppervlakkiger is zij; hoe meer ze dat doet naar iet innerlijk, des te dieper is zij en meer waar.
      Omdat de kunst het eeuwig bewegende leven tot onderwerp heeft, is zij gedwongen om steeds te veranderen. Ook in onzen tijd. Als we de kunst van dezen tijd niet begrijpen, dan komt dat niet doordat de kunst stilstond, maar dan is dat omdat wij stilstonden en de bewegende kunst aan ons voorbij gaat. Het doel van spr. was, nader te brengen tot de schilderkunst van onzen tijd, die zich voor het gezicht een zelfstandig bestaan veroverd heeft.
      De oorsprong van de schilderkunst na te gaan, zou spr. te ver voeren; hij zou dan moeten teruggaan tot op het steentijdperk. Hij begint zijn overzicht van de geschiedenis der schilderkunst bij de 13e eeuwsche schilderkunst in Italië, de kunst van Cimabue en Giotto. Hun kunst had een illustratief karakter; ze had, uitgezonderd dan een enkel portret, dat gemaakt werd, geen zelfstandig bestaan; ze was in dienst der religie en daaraan ook in kleur ondergeschikt.
      De eerste periode in de ontwikkeling der schilderkunst is dus het tijdperk van afhankelijkheid ten opzichte der religie.
      In de tweede periode harer ontwikkeling is de schilderkunst ook nog de afhankelijke, omdat ze niet uitsluitend gebaseerd is op de elementen, waaruit de schilderij voor het gezicht bestaat: gevoel, kleur, lijn, maar ze is toch van onderwerp veranderd. Haar onderwerp is in deze periode de natuur. Toch is haar karakter nog ilustratief: ze wil de natuur betrappen en deze vastleggen. Haar doel was, de natuur te benaderen, zoodat anatomie en perspectief alles werden.
      Van Fra Angelico werd de overgang naar de tweede periode voorbereid bij Rafael en Michel Angelo, in ons land de Gebr. Hubert en Jan van Eyck.
      Het zich richten op de schoonheid der natuur was de intocht van het realisme in de schilderkunst. Het schilderen met olieverf, door de Gebr. Van Eyck uitgevonden, droeg tot deze verandering bij.
      In de tweede periode wordt de schilderij meer zelfstandig. Niet alleen wend ze vrij van de religie, maar ze werd ook losser van den wand. Kleine olieverfschilderijen ontstonden en ook kwam het portretschilderen meer op den voorgrond.
      Dit was een even groote revolutie op artistiek gebied als thans futurisme en kubisme te aanschouwen geven. Maar het zou nog erger worden: Rembrandt, de impressionist van zijn tijd, zou verder gaan met zijn kleuren en zijn licht. Nog één sprong en we vinden dit licht van Rembrandt weder bij de luministen, geabstraheerd van het duister.
      Geen omkeer in de kunst komt plotseling, maar ze groeit langzaam en ze vortmt een keten, die alle volken omspant. De kunst is niet een zijn, maar een worden, een gestadig veranderen.
      Rembrandt, die het realisme tot zoo groote hoogte opvoerde, heeft ook voorgangers gehad, waaronder spr. noemde Breughel, Rubens, Hals, Vermeer.
      Hals, een portretschilder zonder weerga, trok zich geheel van de religie af; hij haatte het illustratieve en zocht zijn onderwerpen in de herbergen enz., wat wel bewees, dat het onderwerp voor de schilderij bijzaak is.
      Het wezen der 17e eeuwsche schilderkunst is op de natuur gericht. In Spanje bracht ook een Velasquez het realisme. Maar Rembrandt bracht bovendien ook iets van zijn eigen leven op het doek. Dat subjectieve element, dat hij in zijn werken mengde, zou zijn werken zelfstandig maken, vooral zijn werken van zijn laatsten tijd, waarin het subjectieve element meer op den voorgrond dringt.
Die viereenheid van Rembrandt’s werk, volgens spr. bestaande uit de volgende elementen: natuurlijke werkelijkheid, geestelijke werkelijkheid, kleur en licht, komt het best uit in „het Joodsche Bruidje”.
      Door het inbrengen van een geestelijke werkelijkheid werd Rembrandt steeds losser van de natuurlijke werkelijkheid. Tusschen de natuurcopiïsten van zijn tijd staat hij alleen. Het natuurcopiïsme heeft zijn hoogtepunt bereikt in Van der Helst. Het is dan ook eigenaardig, dat in dien tijd van het copiïsme de beste werken van Rembrandt niet in den smaak van het publiek vielen. Wat men wenschte, was een getrouwe nabootsing der natuur als thans de fotografie geeft. De „Schuttersmaaltijd” van Van der Helst is een voorbeeld van zulke kleurfotografie.
      De sprong, dien Rembrandt maakte, was groot. Zijn doel was het componeeren van licht en donker en de voorstelling was voor hem slechts noodzakelijk om de compositie in evenwicht te houden.
      Na Rembrandt komt een eeuw van decadence, de tijd van pruiken en poudre-de-riz. Geen wonder, dat in die eeuw Rembrandt niet begrepen werd. Lairesse, een Vlaming van dien tijd, zegt van Rembrandt’s werken, dat ze er uitzien, alsof de drek er van afdroop.
      De 19e eeuw opende met een voortzetting van het Grieksch-Romaansch ideaal van den vorm; in Frankrijk was het David, die in deze richting werkte. Maar na de Fransche revolutie kwam er een krachtige kentering. De artistieke energie wist niet, in welke richting ze streven moest en de jongeren gingen tot de romantiek. In Frankrijk was het de naturalistische romantiek van Delacroix e.a. Maar daar vormde zich ook een groep jonge artisten, de Barbizongroep. Deze Barbizonschool vormde den overgang van de naturalistische romantiek naar het impressionisme, in Frankrijk bekend als de plein-air-kunst.
      De kunstenaars zochten naar het natuurlijke en echt menschelijke; ieder schiep naar eigen persoonlijke waarneming. Doumier wist het Rembrandt-type tot uitvoering te brengen en werd daardoor die wegbereider van de onfahankelijke schilderij, die Kandinsky gebracht heeft.
      De romantische periode verdween langzamerhand. „David in frak en Millet op klompen”, ziedaar het artistiek gevoel van de 18e tegenover de 19e eeuw uitgedrukt.
      In de salons te Parijs en elders, waarin het klassicisme den boventoon voerde, moesten de werken van de Barbizons wel verbazing wekken. Hun werken werden zelfs als een besmettelijke ziekte geweerd.
      Het is te danken aan den Nederlander Arie Scheffer, zelf klassiek, dat de salon der refusés werd opgericht. Na het klassicisme was dat een heerlijk verfrisschend bad.
      Gewichtig in zijn verschijning was het impressionisme. Dit reikte verder dan het woord aangeeft. Het sprak uit zijn liefde voor lucht en licht en bediende zich van een reiniging van het schilderkundige middel.
      Voor het impressionisme werd het object de toon; de natuur werd een reeks tonen. Een groene appel op een rood kleed bijvoorbeeld werd niet geschilderd om dien appel en dat kleed, maar om de kleur groen op de kleur rood. Het objeot-an-sich drong op den achtergrond en de heele natuur werd dan impressionist een opgave van toonverhoudingen. Het „hoe” werd alles, ’t „wat” bijzaak. Alles kreeg slechts visioneele toonwaarde.
      Het impressionisme is in oorsprong Hollandsch. Van Rembrandt en Vermeer ging het naar Engeland, waar Constable het beoefende, en vandaar ging het naar Frankrijk, waar het tot ontwikkeling kwam en in Eduard Manet zijn hoogtepunt bereikte. Met Manet, wiens werken hilariteit wekten, was het naturalisme gebroken. Later kwam het impressionisme ook weer naar Holland terug, waar de gebroeders Maris, Mauve, Israëls het beoefenden. Deze school zegevierde glansrijk.
      Het impressionisme was toch nog slechts het voorgevecht. De groote aanval om de schilderkunst uit de handen der natuur te halen, begon met het neo-impressionisme, waarmede spr. in één adem noemde het luminisme, geboren op de zonnige heuvelen van Provence en beoefend door Seurat en Signac. De overgang van het impressionisme naar het neo-impressionisme vormden Pisarro en Sisley.
      Nog verder van het onderwerp los kwam het luminisme bij Vincent van Gogh en Paul Cézanne. Voor Vincent van Gogh was het sohilderen een gevoelsopgave. Het object werd voor hem een hindernis, maar inplaats dat hij de vormen vernietigde, vernietigden de vormen hem. Van hem kan men zeggen, dat hij gestorven is aan schilderkunst.
      De ontwikkeling ging echter niet geleidelijk; er kwam ook reactie. Gevraagd werd, of de kunst de wetenschap niet te veel benaderde en als tegenbeweging ontstond het symbolisme van Odillon en hier te lande va Toorop.
      Van Gogh en Cézanne zijn voor de ontwikkeling der kunst van veel beteekenis geweest. Van Gogh had alles voor een tegenbeweging op het impressionisime, die het expressionisme gebracht heeft. In Cézanne lag de kiem tot algeheele omverwerping van de schilderijvormen en is die overgang tot de subjeotieve schilderij.
      Voor eenige jaren zeide een kunstkenner als Mr. Haselhoff Roelfsema tot spr., dat de kunst alles gezegd heeft, wat ze te zeggen had. Ten opzichte van de oudere opvatting der schilderkunst had hij gelijk, maar ten opzichte van de opvatting, dat kunst is de gestalte van het persoonlijk gevoel zonder meer, is deze uitspraak onjuiist.
      De ontwikkeling der kunst is nu die van de objectieve naar de subjectieve kunst. De schilderkunst gaat van het impressionisme over tot het expressionisme.
      Spr. gelooft niet, dat er ook maar één mensch afkeerig is van onze Indische kunstproducten, in het algemeen van de Boeddhistische kunst. Deze is niets anders dan expressionisme. De kleuren in de natuur zijn er niet om na te bootsen, maar om toe te passen. De natuur moet gehoorzamen aan den kunstenaar en niet de kunstenaar aan de natuur. Als een kunstenaar de meditatie wil beelden, dan kan hij daartoe kiezen een vrouwefiguur, maar zijn doel is dan een toestand uit te beelden en geen vrouw. De vormen kan hij kiezen, zooals hij wil. De vraag is alleen maar, of het kunstwerk uitdrukt de geestelijke atmosfeer, waarvan de artist een indruk wilde teweegbrengen
      Alles, wat de moderne schilderkunst geeft, is reeds eeuwen lang aanwezig in de Oostersche kunst. Bij de schilderij komt het aan op de vertolking van een geestesgesteldheid, die den beschouwer moet opvoeren naar hooger levensgebied. De Oostersche schilders waren daarvan doordrongen. Thans dringt dit vergeestelijkingsprincipe ook tot het Westen door.
      In het expressionisme heeft men te doen met een hoogere waarneming. In de toekomst zal komen de zuivere schilderij.
      De organische eenheid in de schilderij bestaat volgens spr. uit deze drie grondslagen: 1e. de geestesgesteldheid, 2e. de kleur, 3e. de vorm. Schilderen is het evenwicht vinden tusschen deze drie elementen. Er kan dus een zuiver schilderwerk ontstaan, los van alle onderwerp.
      Allen zijn we expressionisten. Als men zegt van een brand, dat het daarbij „zwart van menschen” was, dan is dat expressionisme. Dat is hetzelfde als de groene watergod of de gouden Indra van de Hindoes. Dat is overdrijving, maar eens zal er een tijd komen, dat men overdrijving zal beschouwen als een begin van stijl, van den stijl, dien spr. ziet groeien, den Europeeschen, den monumentalen kunststijl.
      De muziek is de schilderkunst reeds vooruit.
      De schilderkunst wil thans de krukken der natuur wegwerpen en alleen gaan. Dat is gevaarlijk. Maar de naltuur heeft een middel aan de hand gedaan om het mogelijk te maken. De natuur wordt begrip en begrip is stijl. Als spr. een hart teekent als gestyleerde symmetrische figuur, dan is dat geen afbeelding volgens de natuur, maar volgens het begrip „hart”. Dat is stijl: het is de kunst van het natuurlijke hart. De heele natuur is daar vol van. Paul Cézanne bestudeerde de natuur en kwam tot de vaststelling van vijf mathematische vormen, die men overal in die natuur terugvindt.
      Hieruit is het kubisme geboren, dat onderscheiden wordt als visueel, orphisch en intuïtief kubisme.
      Het kubisme wilde het verborgen rythme uit de dingen te voorschijn halen. De schilderij is een gelijknisbeeld in mathematische verhoudingen.
      Uit het kubisme komt voort een nieuwe beweging: het futurisme, dat tracht de veelzijdigheid van het object in ruimte en tijd op het doek te brengen.
      Hiermede opent de 20e eeuw. De futuristen noemen den oorlog een schoonheid; ze achten dezen de hygiëne der wereld. Voor hen kan de kunst slechts geweld zijn. Maar deze soep moet volgens spr. niet zoo heet gegeten worden als ze wordt opgeschept.
      Het futurisme is een beweging, die zich tot alle kunsten uitbreidt, ook tot de literatuur. Ze is een vuistslag in het gezicht van alle klassieken. De futuristen eischen den ondergang van het gansche verleden.
      Het futurisme heeft gelijk, omdat we een nieuw kunstbesef krijgen, n.l. dat de natuur en de kunst twee geheel verschillende dingen zijn.
      De kino geeft alles, wat de klassieke schilders gaven. Maar wat de kino geeft, dat heeft niets te makan met kunst.
      De kunstwereld wachtte slechts op haar Messias. Die zou komen uit het land van den knoet uit Rusland. Wassili Kandinsky. Hij bracht het abstracte, reine, zuivere schilderwerk.
      Hoe hij daartoe geraakte deelde spr. mee door de volgende anecdote te vertellen. ’s Avonds in den schemer zijn atelier betredend, nog na een heerlijke plein-air-schildering in droomstemming, werd Kandinsky getroffen door een ontzettende kleurenbekoring. Bij beschouwing bleek hem dat deze ontroering was gewekt door een schilderij, op den kant tegen den muur neergezet. Hoe hij later de schilderij ook plaatste, het gelukte hem later niet weer, dezelfde ontroering op te roepen en hij kwam toen tot de ontdekking, dat hij afgeleid werd door de natuur in het beeld. Toen wist hij, wat den zuiveren kunstindruk schaadt: de natuur, en hij rukte de natuur uit de schilderij.
      Met Kandinsky opent de derde periode in de schilderkunst, die van de reine, zuivere beelding. Bij hem vloeien vorm en idee samen; idee is ook vorm.
      Kandinsky verdeelt de schilderkunst in drie perioden: de eerste is de practisohe periode, die van het portret en religieuse en historische voorstellingen; in de tweede komt het aesthetische element in de plaats van het practische; de derde periode is de schilderij als zuiver geestelijke spraak van mensch tot mensch.
      In Holland wordt de nieuwe schilderkunst beoefend door mannen als Mondriaan, Saalborn en De Winter.
      Na deze voordracht vertoonde de heer Van Doesburg een aantal interessante lichtbeelden om zijn voorstellingen toe te lichten, waarbij hij als prettig prater nog heel wat interessante mededeelingen deed en waarbij hij zijn hoorders ook trachtte te doen gevoelen de schoonheid van de moderne werken.
      Een aantal werken van de Winter, in de zaal opgehangen, gaven mede den hoorders een indruk van de wijze, waarop de modernen streven naar de vrijmaking der schilderkunst van de natuur.