Nieuwe Haarlemsche Courant/Jaargang 63/Nummer 22259/Beroemde Haarlemmers

Uit Wikisource
‘Beroemde Haarlemmers’ door een anonieme schrijver
Afkomstig uit de Nieuwe Haarlemsche Courant, zondag 25 februari 1940, Ochtendblad, [p. 3]. Publiek domein.
[ 3 ]

Beroemde Haarlemmers


 Onder de vele Haarlemsche schilders, die, wij mogen zeggen, een wereldreputatie verwierven, is ook de bekende Salomon de Bray. Hij werd te 1597 in deze stad geboren, werd tachtig jaar oud, verkeerde in de aanzienlijkste en in de intellectueele Amsterdamsche kringen en muntte vooral als portretschilder uit. Hij was een welgesteld man en, zooals vele schilders uit die dagen, een braaf katholiek. Onder de bekendste en beroemdste leerlingen, uit de school van Rubens voortgekomen, moet nog de Haarlemmer Piet Soutman gerekend worden.

Jacob van Campen

 Ja, ook Jacob van Campen of van Kampen, heer van Randenbroek, naar wiens inzichten het Raadhuis van Amsterdam, het tegenwoordige Koninklijk Paleis op den Dam, werd gebouwd, was een geboren Haarlemmer. Hij behoort onder de rubriek Haarlemsche schilders thuis, omdat hij een even knap penseelvoerder als bouwkundige is geweest. Hij werd hier geboren, reisde in zijn jeugd door Italië om zich van de meesterwerken van dat land op de hoogte te stellen en schilderde, na zij terugkomst in het vaderland, vooral onderwerpen, waarop levensgroote menschenfiguren voorkwamen. Ook teekenen deed hij goed en bevallig, maar vooral muntte hij als architect uit. Van hem zijn o.m. het Huis van Prins Maurits in Den Haag, de later afgebrande schouwburg van Amsterdam, de praalgraven van Maarten Harpertszoon Tromp en van Jan van Galen en verschillende gebouwen. Zijn grootsten roem verwierf hij met de stichting van het Amsterdamsche stadhuis, dat naar zijn ontwerp en dat van den architect Stelpert werd gebouwd en als een meesterstuk van bouwkunde geldt. Van Campen heeft de voltooiing van dit werk maar ruim twee jaar overleefd, daar hij 4 Maart 1658 op zijn landgoed Randenbroek overleed en te Amersfoort werd begraven.

 Adriaen van Ostade (1610—1685) was tegelijk met Adriaen Brouwer leerling van Frans Hals. Rij was in Lübeck geboren, doch kwam al vroeg naar Haarlem om zich onder de hoede van Frans Hals in de schilderkunst te oefenen. In het jaar 1662 had hij het voornemen naar zijn vaderland terug te keeren, verkocht al zijn huisraad en vertrok ook werkelijk naar Amsterdam. Maar daar liet hij zich bepraten door den kunstlievenden Constantijn Senneprat en vestigde zich te diens huize te Amsterdam. Hij vervaardigde tal van kleurrijke teekeningen van boerenwoningen, binnenhuisjes, stallen, herbergen en kroegen met alles wat er bij behoort, incluis de afbeeldingen van de bewoners in hun eigenaardige kleeding en tijdens de uitoefening van hun beroep. Constantijn Bega was een der beste leerlingen van Ostade. Hij heette eigenlijk Constantijn Begijn, doch zijn vader wilde hem om zijn zedeloos gedrag niet meer als zijn zoon erkennen en om zich op zijn vader te wreken veranderde Constantijn toen zijn naam van Begijn in dien van Bega. Op 27 Augustus van het jaar 1664 stierf hij aan een besmettelijke ziekte, die in Haarlem heerschte en er veel slachtoffers maakte. Zijn kunstvriend L. van der Koogen woonde in de Schagchelstraat en was behalve schilder ook een bekwaam etser. Hij stierf in 1681, hetzelfde jaar, dat de Haarlemsche schilder Jacob Ruisdaal stierf. Deze studeerde in zijn jeugd medicijnen en vestigde zich daarna als geneesheer te Amsterdam, doch al zijn vrijen tijd wijdde hij aan de schilderkunst. Zijn broeder Salomon Ruisdaal, was een landschapsschilder, maar niet zoo bekwaam als Jacob. Hij maakte echter uitstekende zaken door een uitvinding, die hem in staat stelde allerlei soorten marmer na te bootsen, zoodat iedereen dacht met marmer te doen te hebben. Hij kon de specie, als zij zacht was, elke verlangde gedaante en kleur geven en het vervolgens als marmer polijsten. In het begin verdiende hij schatten aan zijn uitvinding, maar door een toeval ontdekte men dat het geen marmer was, dat men kocht, en toen ging het veel slechter met de affaire. T. van Wijk (1616—1686) leerde zijn kunst in Italië en vervaardigde Italiaansche zeehavens vol schepen, menschen en koopmanschappen; Romeinsche markten met kwakzalvers, potsenmakers en de toeschouwers, die er bij hooren; fruit- en groentenkramen met daaromheen de koopers en op den achtergrond trotsche gebouwen; kerken, zeestranden en werkplaatsen. Hij was tevens een goed etser. Zijn zoon Jan ging naar Londen en bleef daar zijn verdere leven. Deze schilderde veldslagen, jachtpartijen, vooral hertenjachten. Ph. Wouwerman was in 1620 geboren en stierf in 1668. Hij leerde de eerste beginselen van zijn schilderkunst van zijn vader en werd de beroemdste schilder van zijn tijd. Pleisterplaatsen, paardenmarkten, jachtpartijen, veldslagen, plunderingen, strooperijen en dergelijke behoorden tot zijn geliefkoosde onderwerpen. Hij was een der weinige schilders, die zich rijk schilderden, zoodat als bijzonderheid wordt verhaald, dat hij zijn dochter, die met den schilder v. d. Fromantjou trouwde, een bruidschat van ƒ 20.000 kon meegeven. Toch werd hij maar 48 jaar oud. Theodoor Helmbreker werd in 1627 geboren en maakte naam in Italië als schilder. N. Roestraten, in 1624 in Haarlem geboren, trouwde met de dochter van Frans Hals, was buitengewoon vaardig in het schilderen van zilveren vazen, schotels, schalen en dergelijk huisraad. Hij verbleef geruimen tijd in Londen, waar men hem zeer hoog schatte, Bij den bekenden brand van Londen in 1666 werd hij aan de heup gekwetst, zoodat hij zijn verdere leven mank liep. Uit de school van Hals was ook nog de beroemde Vincent Laurens van der Vinne, in 1628 geboren. Hij was een buurjongen van Hals en kreeg er lessen van. Na een buitenlandsche kunstreis te hebben gemaakt, kwam hij in Haarlem terug. Hij probeerde met zijn kunst een eerlijk stuk brood te verdienen en schilderde o.m. kamers, zolders en allerlei kleine stukjes. Ook uithangborden. Hij deed dit laatste zoo mooi, dat hij van alle kanten bestellingen kreeg en Haarlem een tijd lang de reputatie genoot van de stad met de mooiste uithangborden te zijn. Job Berkheyden, eveneens schilder, noemde hem den „Rafaël” van het uithangbord. Doch ook stillevens en landschappen en historiestukken verschenen er van zijn hand. Hij had drie zoons, die eveneens schilderden, Laurens, die naam maakte met zijn landschappen uit Overveen en Brederode; Jan, die veldslagen, kampementen en jachten maakte en Izaak, wiens landschappen uit de omgeving van Haarlem en uit Savoye bekend werden. Job en Gerard Berkheyden waren beiden schilder. De eerste maakte voornamelijk portretten, landschappen en boerengezelschappen, Gerard vooral huizen, groote gebouwen, kerken, gezichten langs de Heeren- en Keizersgrachten enz. Beide broeders bezochten Duitschland en kwamen in Heidelberg terecht, waar zij kennis maakten met den keurvorst van den Palts, die zóó opging in hun kunst, dat hij ze bij zich hield. Zij hadden het zeer goed aan het Hof en leidden er een leventje van vroolijken Frans. Maar op een morgen zei Job toch tegen Gerard: „Wat hebben wij er aan om altijd onder vreemde oogen te zijn? In Holland bij ons oud gezelschap kunnen wij onder een pijpje nog over de kunst aangenaam praten; hier niet. Willen we heengaan?” Gerard had juist dezelfde gedachten en zij trokken naar Haarlem terug, waar zij den kunstbroeders dikwijls de meest fantastische verhalen deden over wat zij in het leven hadden ondervonden. Gewoonlijk vertelde de een en zorgde de ander er voor toehoorder te zijn. Wanneer het dan te erg werd, bracht de toehoorende Berkheyden de hand onder de kin. Dat was het teeken om den verteller te beduiden, dat hij zich matigen moest.