Nieuwe Rotterdamsche Courant/Jaargang 69/Nummer 113/Ochtendblad/Verwarde toestanden
‘Verwarde toestanden’ door een anonieme schrijver |
Afkomstig uit de Nieuwe Rotterdamsche Courant, woensdag 24 april 1912, Ochtendblad, A, p. 1. Publiek domein. |
Verwarde toestanden.
(Van onzen correspondent.)
Het antwoord van graaf Stürgkh op een interpellatie over de benoeming van den ban Cuvaj tot Koninklijken Commissaris der Koninkrijken Kroatië en Slavonië, van Zuid-Slavische zijde tot de regeering in den Rijksraad gericht, heeft hier niet alleen opzien gebaard, maar in hooge mate ontstemd.
Namens de Zuid-Slavische partijen zei de afgevaardigde Sustersic ongeveer het volgende: De opheffing van den constitutioneelen regeeringsvorm in Kroatië kan volstrekt niet als een maatregel worden beschouwd, die alleen Hongarije aangaat. In de eerste plaats niet, omdat het eene wetsverkrachting is, zoools in Europa nog nimmer is voorgekomen. Want in Kroatië is niets gebeurd, dat dezen maatregel kan rechtvaardigen of begrijpelijk maken. En deze slag aan Kroatië toegebracht, treft niet minder de hoogste belangen der geheele monarchie en van Oostenrijk, hetgeen alleen reeds een grond voor de Oostenrijksche regeering moet zijn, met nadruk tegen deze politiek van graaf Khuen te protesteeren. Buitendien zijn zeer gewichtige redenen voorhanden, die een optreden der Oostenrijksche regeering rechtvaardigen. Het kan niet worden betwijfeld, dat het voortbestaan van den constitutioneelen regeeringsvorm zoowel in Oostenrijk als in de landen van de kroon van Sint Stefanus de grondslag is, waarop de Ausgleich van 1867 tusschen de twee staten der Donaumonarchie berust. En daar Kroatië in 1868 als zelfstandige contractant dezen Ausgleich als ook voor zich bindend heeft goedgekeurd, zal de opheffing van den constitutioneelen regeeringsvorm de grootste staatsrechtelijke moeilijkheden veroorzaken, omdat daarmede de basis is vernietigd, waarop de Ausgleich 45 jaren geleden werd opgebouwd.
De zorgen om de positie van het rijk tegenover de Zuidelijke staten, om het aanzien van de monarchie, om de belangen van den staat, zoomede om de eer en de toekomst van het Kroatische volk, geven spreker en zijne aanhangers aanleiding aan den eersten minister te vragen: 1o. welk standpunt de Oostenrijksche regeering inneemt tegenover de opheffing van den constitutioneelen regeeringsvorm in Kroatië, en 2o. welke stappen de regeering denkt te doen ter verdediging van de gewichtige belangen der monarchie en van Oostenrijk, die door de thans in Kroatië gevolgde politiek in hooge mate worden bedreigd?
De eerste minister antwoordde daarop, dat voor zoover in deze interpellatie handelingen der kroon zijn besproken en veroordeeld, daartegen door hem met nadruk moet worden geprotesteerd.
Graaf Stürgkh ontkent daarentegen niet, dat de door de Hongaarsche regeering in Kroatië getroffen maatregel ook buiten de grenzen van dat land oprechte deelneming heeft gewekt; doch dat hij een der staten betreft die volgens den Ausgleich van 1868 tot de landen van de kroon van St. Stefanus behoort, en dat mitsdien de Oostenrijksche regeering niet in staat was daarop invloed te oefenen.
Dat neemt evenwel niet weg, vervolgde de minister, dat ook de regeering de vraag ernstig moet overwegen in hoever de toestand in Kroatië van invloed kan zijn op de positie der monarchie en de binnenlandsche belangen van het rijk. In de eerste plaats dient te worden overwogen of eene langere opheffing van den constitutioneelen regeeringsvorm in een der deelen der monarchie niet nadeelig is voor de verzekering der gemeenschappelijke aangelegenheden, daar indertijd het voortbestaan van doezen regeeringsvorm de grondslag was voor den Ausgleich van 1867. Voorts moet worden overwogen in hoever de toestand in Kroatië een ongunstigen invloed kan uitoefenen op het politieke naturalisatieproces in Bosnië en Herzegowina, daar het voor Oostenrijk-Hongarije van levensbelang is, dat dit in zijne natuurlijke ontwikkeling niet worde gehinderd. En ten slotte eischt de positie der monarchie tegenover het buitenland, te onderzoeken, in hoever de toestand in Kroatië daaraan afbreuk zou kunnen doen. Van dit standpunt uitgaande zou de Oostenrijksche regeering zich op een gegeven oogenblik verplicht kunnen zien, ter verdediging van de haar toevertrouwde belangen, de noodige stappen te doen. Maar juist met het oog op deze overwegingen is te verwachten, dat de voor de toestanden in Kroatië verantwoordelijke factoren een uitweg zullen vinden om alle constitutioneele rechten in dat land weer van kracht te doen verklaren.
Dit antwoord van den chef der Oostenrijksche regeering heeft op allen, die de gemeenschap der beide staten der monarchie volgens de bepalingen von den Ausgleich van 1867, in hun politiek program hebben opgenomen, een zeer pijnlijken indruk gemaakt, omdat geen rekening is gehouden met het beginsel, dat tot nu toe werd gevolgd, nl. dat eene beoordeeling der regeeringsmaatregelen, genomen in eeb der landan, nimmer in de volksvertegenwoordiging van het andere land mag geschieden, omdat dit als een inbreuk op de onafhankelijkheid des lands is te beschouwen. Graaf Stürgkh kondigt buitendien aan, dat hij zoo noodig zijn veto tegen deze Hongaarsche regeeringsmaatregelen zal doen gelden.
Dat er in de Hongaarsche couranten thans op gewezen wordt dat Oostenrijk zijn constitutioneelen regeeringsvorm aan Hongarije te danken heeft, en dat ook in Bohemen herhaaldelijk de grondwet is opgeheven, zonder dat Hongarye daar tegen protesteerde, is begrijpelijk, maar van minder belang tegenover het feit dat de Oostenrijksche minister, in afwijking van de gewoonte, – zij ’t ook ter wille van den vrede in het Oostenrijksche parlement, – zich op een terrein heeft begeven, dat hij onder alle omstandigheden had moeten mijden, omdat op die wijze de tweeledige regeeringsvorm der Donaumonarchie in ernstig gevaar moet komen.