Nieuwe Rotterdamsche Courant/Jaargang 74/Nummer 21/Avondblad/Gezelschap De Sphinx

Uit Wikisource
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Gezelschap De Sphinx
Auteur(s) Anoniem
Datum Maandag 22 januari 1917
Titel Gezelschap De Sphinx
Krant Nieuwe Rotterdamsche Courant
Jg, nr 74, 21
Editie, pg Avondblad, A, 1
Opmerkingen Kees Heynsius vermeld als Heynsius, Wilhelmina Böhl als Böhl, Johannes Godefridus Kesler als J.G. Kesler, Paul Cézanne als Cézanne, Adrianus Johannes Grootens als Grootsens
Brontaal Nederlands
Bron kranten.delpher.nl
Auteursrecht Publiek domein

Gezelschap De Sphinx.

      Men schrijft ons uit Leiden:
      Onder straffen regen, die striemt als eertijds de zweep, heft het stervend paard hijgend en toch met sterke rukken den kop op. Strijd is er in dezen worstel. Het is een soortgelijke strijd als die van zijn leven, wanneer hij te zware lasten trekken moest voor zijn, toch binnen perken liggende, krachten en de zweep van den voerman dwong en drong. Deze strijd, ver van de stad, eenzaam in de wei, is alleen verschillend doordat men den last niet ziet, de regen slaat en niet des voermans zweep en deze last is de laatste. Het paard sterft, is stervend in weerbaarheid, de neergeslagen pooten zijn krampachtig als strijdend, het gansche lichaam echter is nietig bij de uitdrukking van den kop. Deze hijgt hoog-op geheven, in edele verwildering; het paard sterft, als zocht het de schoonste houding, die een kunstenaar bezielen kan.
      De mooie penteekening is van den heer Heynsius uit Laren en doet aan, stug en van zoo ontensieven eenvoud als een houtsnede.
      De Sphinx is de naam, dien het hier pas opgedoken kunstgezelschap zich geeft, een naam met beteekenis, waarvan men den zin tevergeefs toetst aan het hier gebodene. Want de meest ouderwetsche kunst, en deze lang niet goed, is aanwezig met het werk van mej. Böhl, en wat is er nu voor sphinx-achtigs aan een (slecht) geschilderd stilleven, dat vijftig jaren terug al evenzoo werd geschilderd, of aan de chrysanthen van J. G. Kesler, die met blijkbaar welbehagen gedaan, echter niets nieuws, allerminst iets raadselachtigs, inluiden. Nu prijkt er wel als schoorsteenstuk een modern stilleven met bladeren als segmenten van een cirkel of maanschijven. Men zou de theorie, die dit gewrocht deed ontstaan, gaarne den maker vergeven, indien hij slechts betere kleuren hadde gebruikt. Men wil tegenwoordig gaarne Cézanne’s naam bij deze maaksels inlasschen, doch vooralsnog is er – en goddank – het nuchtere publiek.
      Grootens heeft een tuintje, een frisch gestyleerde schildering, die, iets nieuws willend, dit nieuwe te weinig harmonisch oplost in ’t geheel. Als men bloemperken en bloemen styleert, mag een onnoozele gieter maar niet in zijn zielige natuurlijkheid prijken. En in een conflict zit ook al eenigszins de jonge Kamerlingh Onnes. Zijn „Wintermorgen” heeft ontegenzeggelijke verdiensten als visie. De koude winterzon staat triomfantelijk boven leege winterstraten. Alleen die zon, de oppermacht van zijn licht, heeft de jonge kunstenaar willen zien en dan ook in een mooie symfonie van kleuren gegeven. Het conflict, waar wij van spraken, schuilt in het andere landschap, dat impressionistisch is, doch vooral iets anders wil zijn. Naar de expressiviteit is ook hier blijkbaar gezocht. Doch de schilder verwart de twee begrippen. Beide landschappen echter geven het op tegen het veelbelovende portretwerk van Harm Kamerlingh Onnes. Een man in de kracht van het leven heeft de schilder willen uitbeelden, iemand, wien de kleur der tropen nog wat is beklijfd. Levenskracht als levenslust ontstralen het doek, en kostelijk is, om dat gevoel te onderlijnen, het wrangblauw van ’t witte boord in schaduw, tegen het bruinrood van ’t levensgenietende gelaat geplaatst. Het doek is mooi afgesneden. Hoe rustig is het figuur er in gevat! Het is voluit een zoowel psychologisch als kleurrijk portret.
      Dirk Roggeveen stuurde een stemmingsvol schilderij in: Cineraria’s en een blank gepointilleerd stilleven, dat schuchter en fijn de aandoening oproept van kristal en wit porselein.
      Architectonische voorwerpen heeft J. J. Oud hier, waarvan smakelijke teekeningen vertellen. En dan is er onder veel meer nog gevoelig werk van Cornelis van Urk.