Weekbladen.
Behalve een opstel met platen van Maurits Wagenvoort over Rome, heeft Buiten een rijk geïllustreerd artikel over het Van-Loosen-huis te Enkhuizen, thans een hofje voor oude dames.
Indië heeft een opstel van den heer S. Kalff over logementen te Batavia. De heer B. Prinsen verhaalt van een uitstapje naar Prigen en Indio Kilo.
De N. Amst. heeft een geïllustreerd opstel van Theo van Doesburg over de ontwikkeling van het schilderachtige en het monumentale en hun verhouding in de nieuwe beeldende kunst. F. M. Huebner stelt in eem feuilleton Opfergang van Fritz von Unruh als een tegenhanger van Barbusse’s Le Feu.
Uiltjes is weer zéér wijsgeerig. Een ongenoemde overpeinsde: „Vrouwen denken altijd, dat zij méénen wat zij zeggen.... op ’t oogenblik dàt zij ’t zeggen. ’n Hoed, die voor de vrouw „’n droom” is, kan voor den man „’n nachtmerrie’ zijn. „De man die toegeeft, als hij ongelijk heeft, is ’n verstandig man”, oreerde de meeting-spreker, „maar hij, die toegeeft, als hij gelijk heeft, is....”
„Getrouwd!” riep iemand, schuchter achter in de zaal.”
En Speenhoff mijmert daaroverheen: „De appel valt niet ver van den boom en de zatlap ook niet. Kuischheid is beter dan een stembiljet. Vroeger was ’t: eerst werken — dan eten; tegenwoordig: eerst eten — dan staken. Een rentenier is óók een mensch. Alles mag, als je er maar, binnen de wet, iets mee verdient. Hoe zou een maatschappij van eerlijke menschen er wel uitzien?
Aan De Notenkraker hebben geteekend Jordaan en Tjerk Bottema.
|