Naar inhoud springen

Nieuwe Rotterdamsche Courant/Jaargang 80/Nummer 59/Avondblad/Rotterdamsche Kring

Uit Wikisource
Rotterdamsche Kring
Auteur(s) Anoniem
Datum Donderdag 1 maart 1923
Titel Rotterdamsche Kring. De inrichting onzer woning als middelpunt van het kinderleven.
Krant Nieuwe Rotterdamsche Courant
Jg, nr 80, 59
Editie, pg Avondblad B, 1
Opmerkingen Hendrik Petrus Berlage vermeld als Berlage, Willem Penaat als W. Penaat, Theo van Doesburg als Van Doesburg
Genre(s) Proza
Brontaal Nederlands
Bron kranten.kb.nl
Auteursrecht Publiek domein
Rotterdamsche Kring.
      De inrichting onzer woning als middelpunt van het kinderleven.

      Gisteravond heeft de heer Corn. van der Sluys voor de leden van den Rotterdamsche Kring en de afdeeling Rotterdam van de Vereeniging tot bevordering van het onderwijs in kinderverzorging een voordracht gehouden over bovenvermeld onderwerp.
      Wil men voor ’t gezin, ’t kinderleven iets doen, dan moet ’t huis zoo goed mooglijk zijn. Maar, hoe maak ik mij een goed huis? Gemakkelijker kan men aanwijzen wat niet moet, dan recepten geven voor wat wel moet. Gelukkig kan men hier niet, als bij een kookboek, met pasklaar gemaakte voorschriften werken.
      Juist de individueele geaardheid van de bewoners kan zijn bekoring hebben. Men ondervindt het daaglijks: ieder geval moet opnieuw bezien worden. Dat wat schijnbaar altijd gelijk is, moet toch telkens anders worden opgelost.
      Onmerkbaar moet het huis om de karakters der bewoners heen groeien.
      Men kan hulp inroepen, vaklieden raadplegen, een goede samenwerking zal tot de beste resultaten leiden. Naast intuitieven smaak moet de bewoner dus iets meer hebben: verstand van. Het begrijpen van iets geeft een intens genot, de aangeboren smaak kan erop steunen.
      Willen we werkelijk iets voor het kind doen, dan mogen we hem niet onthouden, wat wij in onze jeugd nog zoo weinig kenden, levensvreugde door mooie dingen om zich heen: een goed verzorgd huis. De herinnering aan ouderzorg moet verbonden zijn aan gedachte van het goede huis waarin men zijn jeugd doorbracht. Dat is misschien ’t beste wat men een kind voor z’n later leven mee kan geven. Van huis uit moet dus de smaak ontwikkeld worden.
      De verantwoordelijkheid voor ’t huis ten opzichte van het kinderleven, berust natuurlijk bij den volwassen mensch. Wanneer het dezen ernst is, zal hij kennis trachten te verzamelen. Hij moet dan iets verder gaan dan plaatwerken te bezien of verschillende voorwerpen met elkaar te vergelijken.
      Daarom gaat spreker wat verder op het onderwerp in. Geeft aan hoe een werkstuk ontstaat, wat is proportie, vormgeving, versiering. Hoe verschillend dat is bij verschillend materiaal.

      Na de pauze zijn een 30 tal lichtbeelden vertoond, van de z.g. „ouderwetsche” meubels met al hun gebreken af; daarna een excentriek nieuw meubel; vervolgens eenvoudig beginwerk van Berlage, W. Penaat en vele anderen tot Hildo Krop, om te besluiten met een raampje van Van Doesburg.
      Tenslotte nog eenige algemeene opmerkingen over de inrichting van het huis, waarbij spreker nog opmerkte dat, mocht het hem niet gelukt zijn een juist beeld te geven van alles wat op ’t oogenblik gebeurt, hij hoopt de belangstelling te hebben gewekt of gaande gehouden voor een veelomvattend kunstvak.