Nieuwe Rotterdamsche Courant/Jaargang 81/Nummer 289/Avondblad/Kunst in industrie
‘Kunst in industrie’ door een anonieme schrijver |
Afkomstig uit de Nieuwe Rotterdamsche Courant, zaterdag 18 oktober 1924, Avondblad, B, p. 1-2. Publiek domein. |
Kunst in industrie.
Men schrijft ons:
De in het begin van dit jaar gestichte Nederlandsche Bond voor Kunst in Industrie, welke beoogt het tot stand brengen van onderlinge samenwerking, de behartiging van gelijke belangen en de bevordering van gemeenschappelijke doeleinden van die Nederlandsche ondernemingen, bij welke kunstenaar en industrieel of uitgever gezamenlijk streven naar het voortbrengen van een in de fabriek vervaardigd schoon en degelijk product en van die lichamen, welke de distributie daarvan bevorderen, heeft thans een aanvang gemaakt met zijn werkzaamheden.
In een bijeenkomst in het Museum van Kunstnijverheid te Haarlem is het Bondscollege door den voorloopigen voorzitter, den beer P. M. Cochius, geinstalleerd. iDt Bondscollege bedoelt te zijn een permanent adviseerend lichaam, welks adiviezen worden gevraagd over aangelegenheden, die de principieele belangen van den Bond raken. Dr. Berlage, die aanvankelijk tot voorzitter werd benoemd, verklaarde deze benoeming niet te kunnen aanvaarden. De vengadering benoemde toen respectievelijk, tot voorzitter en secretaris de heeren W. Penaat (meubelarchitect) en W. F. Gouwe (vertegenwoordiger van het Instituut voor Sier- en Nijverheidskunst). eLden van dit Bondscollege zijn verder: Dr. H. P. Berlage (architect), N. P. de Koo (vertegenwoordiger van de Vereeniging ter bevordering van Ambachts- en Nijverheidskunst), Mr. A. E. von Saher (vertegenwoordiger van het Museum van Kunstnijverheid), P. M. Cochius (directeur der Glasfabriek „Leerdam”), J. de Leeuw (directeur der firma Metz & Co. te Amsterdam), J. E. Brusse (N.V. W. L. & J. Brrusse’s Uitgevers Maatschappij te Rotterdam). Het bestuur van den Bond is voorloopig als volgt samengesteld: P. M. Cochius, voorzitter; J. E. van Dissel (Linnenfabrieken E. J. F. van Dissel & Zonen te Eindhoven), secretaris; G. Pelt Jzn. (directeur der Meubelfabriek L.O.V. te Oosterbeek) bestuurslid; P. van Stam (directeur der Maatschappij voor Kunstnijverheid te Amsterdam) bestuurslid.
Na afloop dre vergadering van het Bondscollege had een gecombineerde verkadering plaats van de leden van den Bond met bovengenoemd Bondscollege. In deze vergadering kwam de „Exposition Internationale des Arts Décoratifs et Industriels Modernes” te Parijs in 1925, ter sprake. Het bestuur van den Bond had zich tot den Tentoonstellingsraad gewend
[ Avondblad, B, 2 ]met het verzoek, voor de samenwerking van kunst en industrie een afzonderlijke groep te vormen, met andere woorden daar collectief te mogen exposeeren. De commissie van uitvoering en de tentoonstellingsscommissie der Nederlandsche afdeeling hebben op dit verzoek afwijzend beschikt. Met groote meerderheid van stemmen betreurde de vergadering deze beslissing, welke zij niet in het belang van de ontwikkeling der Nederlandsche nijverheidskunst acht. Ofschoon naar haar meening door een verspreide inzending van de hier bedoelde in de fabriek vervaardigde voorwerpen geen goed beeld van den stand der samenwerking tusschen kunstenaar en industrieel zou worden gegeven en ofschoon zij deze regeling afkeurt en niet in overeenstemming acht met de bedoeling en opzet van deze tentoonstelling, waarbij aan de „arts industriels modernes” een ruime plaats werd toegewezen, besloot de vergadering nietemin, om in de gegeven omstandigheden de leden individueel vrij te laten om al of niet aan deze expositie hun medewerking te verleenen.
Ten slotte is besloten, binnenkort een aanvang te maken met de voorbereiding van een reeks van gemeenschappelijke tentoonstellingen in een aantal plaatsen van ons land. De eerste van deze exposities zal in het voorjaar van 1925 in het Museum van Kunstnijverheid te Haarlem worden gehouden.