Nieuwe Rotterdamsche Courant/Jaargang 85/Nummer 75/Ochtendblad/Om de Karaïbische Zee

Uit Wikisource
‘Om de Karaïbische Zee’ door een anonieme schrijver
Afkomstig uit de Nieuwe Rotterdamsche Courant, donderdag 15 maart 1928, Ochtendblad, B, p. 3. Publiek domein in de EU.
[ Ochtendblad, B, 3 ]

Om de Karaïbische Zee.

 Algernon Aspinall. A wayfarer in the West Indies; with 13 illustr. London, Methuen & Co. 1928.

 Wat de Engelschen West Indies noemen is niet wat wij thans West-Indië heeten. Tot vele jaren na Columbus’ ontdekking was de naam West-Indië in gebruik voor het vasteland van Amerika en voor de eilanden, die in een boog zich uitstrekken tusschen 10 en 28° N.B., van het Z. van Florida tot de N. kust van Zuid-Amerika en de Karaïbische Zee omsluiten. Later is de naam alleen gebruikt voor de eilandengroep, en de Engelschen en Franschen doen dat nog; zoo vat dus ook Aspinall het op in zijn boekje, dat den reiziger in gindschen archipel van eiland tot eiland moet helpen. Hij is de schrijver, o.a. van The pocket guide to the West Indies, waarover we vroeger schreven. Deze wayfarer is één van een heele serie wayfarers, in de meest uiteenliggende streken der aarde, van 7 shillings 6 het stuk; wat voor dit nummer der serie nogal duur is.
 Want ’t behoort tot de werkjes, die „wel aardig” heeten. Zij, die vlot Engelsch lezen, en heelemaal niets van dezen eilanden-gordel weten, zijn niet bekocht; zonder veel moeite nemen zij velerlei wetenswaardigs op. Aspinall vertelt prettig, heeft allerhande historische bijzonderheden in petto.... hier is „Josephine’s homeland”, zoo heet het 8ste hoofdstuk, waarin Marie Joseph Rose Tascher de la Pagerie, later keizerin Joséphine ten tooneele komt wanneer Martinique aan de beurt is. We kennen een Nederlandsch schrijver, even doorkneed in de koloniale geschiedenis, steeds gedocumenteerd wanneer iemand een land, een persoon of een jaartal noemt. AspinaU is zijn evenknie, en toen we over zijn Pocket guide schreven, hebben we al doen uitkomen, dat hij een onderhoudende gids is, die van den hak op den tak springt, omdat er op reis telkens iets anders is te zien dat uitleg behoeft of de gelegenheid biedt om iets aardigs te vertellen. Dat men nu nog te Port of Spain op Trinidad af en toe Afrikaansche liedjes kan hooren en dansen kan zien in Oxford Street, Belmont en St. Juan, is stellig merkwaardig; zij werden hier ingevoerd door negers van Yoruba, op de Slavenkust, Bocht van Guinea. Wanneer men bladz. 137 opslaat zal men daar onderaan lezen welke Creoolsche schotels in de restaurants op tafel komen, coulibou, balarou, calalou, blaff, en zoo voort. Bovenaan dezelfde bladzijde waren we nog aan Joséphine en wat een waarzegster haar voorspelde. Precies de rarekiek.
 Wij beginnen met Barbados, gaan langs de eilanden boven den wind, Trinidad, de eilanden beneden den wind, Jamaica. De Karaibische Zee wordt beschreven als de wieg der Britsche marine en daar lezen we van de „brilliant exploits of our sailors”; het elfde hoofdstuk heet dan ook „With Nelson in the Leewards”, en begint met de historie van Antigua, van oudsher een haven van belang, daarenboven een land van suikerriet en Sea Island-katoen. Gunthorpe en Bendal, dat zijn de twee ondernemingen die wayfarers moeten zien, en dan English Harbour. Deze is inderdaad mooi en blijkens de foto’s geeft deze reis veel schoons te genieten: Barbados en zijn palmenlanen, Bridgetown op hetzelfde eiland, het drukke gewoel en de kleine neringen in de straten, het bad-strand bij het hotel Crane. St George’s Grenada, het gouvernements-huis van Trinidad, een ossenkar met vier span trekdieren, de kultuur van bananen op Martinique, met tot franje gescheurde bladeren van deze Musa; een grandiose waterval op Jamaica en een eindelooze steenen trap op St. Thomas, met nòg meer treden dan de trap naar de Sacré Coeur te Parijs; een ossenkar met de ouderwetsche schijfwielen in San José op Costa, Rica; een stoomboot in de Gatun-schutsluis van het Panama-kanaal; een uitzicht op de noordkust van Jamaica, en de militaire inrichtingen hoog in de bergen van Newcastle op hetzelfde eiland.
 Op het schutblad van het boek is de plattegrond van dezen archipel en aangrenzende landen geteekend, heel in ’t noorden de Bahama’s welker bewoners heftig beweren dat zij geen West Indiërs zijn, en diep in het zuiden Britsch Guiana, Britsch Honduras in het uiterste westen. Ook over Tabago lezen we in het boek; dit is een min of meer onaangename geschiedenis, want er is een tijd geweest, dat het eiland Nieuw Walcheren heette; maar het is heel lang geleden.