Nieuwe Tilburgsche Courant/Jaargang 39/Nummer 7807/P.J.H. Cuypers

Uit Wikisource
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
P. J. H. Cuypers
Auteur(s) Anoniem
Datum Woensdag 16 mei 1917
Titel P. J. H. Cuypers
Krant Nieuwe Tilburgsche Courant
Jg, nr 39, 7807
Editie, pg [Dag], Tweede Blad, [1]
Opmerkingen Pierre Cuypers vermeld als Petrus Josephus Hubertus Cuypers, Eugène Viollet-le-Duc als Viollet le-Duc, Victor de Stuers als de Stuers
Brontaal Nederlands
Bron delpher.nl
Auteursrecht Publiek domein

P. J. H. Cuypers.

      Petrus Josephus Hubertus Cuypers werd als de jongste der negen kinderen van Joannes Hubertus Cuypers en Joanna Maria Bex op 16 Mei 1827 te Roermond geboren. Eerst bezocht hij de Latijnsche school in zijn geboortestad en op aansporen van den leeraar der rhetoricaklas Wagener (vader van den lateren Gentschen hoogleeraar) ging hij vervolgens naar de Academie van Schoone Kunsten te Antwerpen om er den vierjarigen cursus in bouwkunst te volgen. Ofschoon Cuypers in de afdeeling „Bouwkunst” was geplaatst, liet hij zich des zomers achtereenvolgens eerst een jaar in de afdeeling „Schilderkunst” (om naar levend model en gips te kunnen teekenen) en dan een jaar in de afdeeling „Beeldhouwkunst” (om te leeren boetseeren) inschrijven
      In 1849 was de cursus afgeloopen en Cuypers haalde met vlag en wimpel in ’t slotconconrs den „prix d’excellence”. Met ’t architectendiploma kwam hij in Roermond terug en door de studie van de oude Munsterkerk en de middeleeuwsche monumenten in ’t Rijnland kwam er een groote ommekeer in zijn denkbeelden: hij keerde zich voor goed naar de beginselen der M. E. architectuur, met name der gothiek.
      Het eerste practische werk van beteekenis, dat Cuypers werd opgedragen, was de restauratie van de Roermondsche Munsterkerk – daarna kwamen opdrachten voor eenige woonhuizen te Roermond, een pastorie te Venray en een te Veghel.
      In 1853 richtte hij te Roermond zijn bekende kunstwerkplaatsen op, die zich allengs sindsdien belangrijk uitbreidden
      Omstreeks 1865 verhuisde Cuypers van de kleine provinciestad naar de hoofdstad des lands, want „la verve d’une grande ville est nécessaire à un artiste”, had Viollet le-Duc hem gezegd. Talrijk waren de kerken, die Cuypers in dezen tijd in alle streken van ’t land bouwde, te talrijk om ze op te noemen. En ook zeer vele en zeer belangrijke restauraties: b. v. die van den Dom van Mainz werden den reeds buiten de landpalen befaamden bouwmeester opgedragen.
      In 1874 werd Cuypers benoemd tot lid van het Collegie der Rijksadviseurs voor de Monumenten van Geschiedenis en Kunst, waar hij voor ’t eerst met de Stuers in aanraking kwam en in 1876 werd hij bij Kon. Besluit van 12 Juli aangesteld tot architect der Rijks-Museumgebouwen ten gevolge van een besloten wedstrijd en ondanks de meest felle en verbitterde tegenwerking van allerlei kringen, die geen Roomschen architect voor zoo’n belangrijk Rijksgebouw wilden. Tijdens den bouw van het Rijksmuseum te Amsterdam werd de grondslag gelegd voor de thans zoo bloeiende Quellinusschool ter beoefening der kunstnijverheid.
      Kort na ’t Rijksmuseum werd Cuypers de bouw opgedragen van het Amsterdamsche Centraal-station waarbij nog heftiger tegenwerking gevoerd werd.
      Toch heeft het Cuypers niet aan uiterlijke waardeering ontbroken. Bij de opening van het Rijksmuseum werd hem het Ridderkruis van den Nederlandsche Leeuw toegekend. De Rijksuniversiteit van Utrecht benoemde hem in 1886 tot Doctor honoris causa. In Engeland werd hij benoemd tot lid van het Royal Institute of British Architecte en na eerst tot Membre Correspondent van het Institut de France benoemd te zijn, werd hij in 1896 zelfs tot Membre Associé geproclameerd, een zeldzame onderscheiding, daar deze aan slechts 10 kunstenaars buiten Frankrijk kan worden verleend.
      En morgen wordt dr. Cuypers 90 en op 16 Mei 1927..... 100 jaar, Dat hij en wij ’t mogen beleven.

(Msb.)      

Overige vindplaatsen[bewerken]

  • Anoniem (15 mei 1917) ‘Eenige data en feiten’, De Maasbode, Avondblad, tweede blad, p. 2.