Uit vroegere dagen.
Heksen.
Het geloof aan heksen begint met het toenemen der beschaving zoo zoetjesaan uit te sterven. Wel leest men nu en dan nog staaltjes van bijgeloof, b.v., dat eene oude vrouw van hekserij beschuldigd is of dat bij een ziektegeval allerlei dwaze middelen worden aangewend, doch dat zijn maar enkele op zich zelf staande gevallen en het grootste deel van het publiek lacht ermee. Vroeger was dat echter anders. Toen was het geloof aan heksen algemeen verbreid en schreef men haar verschillende eigenschappen toe. Zoo konden zij hagel, wind en storm verwekken, het graan bederven, de „kwade hand leggen”, waardoor de aangeraakte persoon eene kwijnende ziekte kreeg, iemand vol ongedierte doen komen, zich door middel harer zalf in allerlei dieren veranderen, en nog veel mee. Kwam bij karnen geen boter, dan was het vee behekst; men maakte dan een ploegijzer gloeiend en sprak plechtig den naam der vermeende heks uit, die dan hevige pijn gevoelde. Als behoedmiddel tegen de heksen spijkerde men een hoefijzer aan een post van de deur of dicht bij den ingang. Eene twintigjarige kat veranderde in eene heks en eene honderdjarige heks in eene kat, terwijl de kater de duivel zelf was. Wie den eersten Mei voer ging leenen, was ook al eene heks. Voor allerlei griezelige verhalen, vooral in de lange winteravonden, was er dus stof genoeg.
De heksen hadden ook hun sabbat. Dan besmeerden zij zich eerst armen, beenen en borst met de heksenzalf, die volgens sommigen uit ’t vet van ongedoopte en door haar gedoode kinderen bestond volgens anderen door den duivel zelf uit de nekharen der heksen en lampenolie gemaakt werd, volgens weer anderen een mengsel van gom, peterselie, bilzenkruid, dolk kervel, slaapbollen, nachtschade, dolbkers, watervlier, kalmoes en roet was. Vervolgens gingen zij op een spinnewiel, een bezemsteel of eene zeef zitten, spraken eene tooverspreuk en vlogen dan door het venster of den schoorsteen weg; ook reden ze wel op kalveren of bokken.
De verzamelplaatsen der heksen waren vooral weiden en galgenbergen. Verschillende plaatsen worden nog als zoodanig aangewezen. Op de eerste plaats de Mookerhei, waar in 1574 het leger van Lodewijk en Hendrik van Nassau verslagen werd en waar sedert allerlei sagen over het raadselachtig verdwijnen der aanvoerders onder de bevolking in omloop waren. Ook op de Hommelheide bij Susteren treft men nog eene plaats aan, die „de Heksendans” wordt genoemd. Vooral in den St. Jans-, den St. Bartels- en den Walpurgisnacht hadden die vergaderingen plaats. De duivel verscheen er gekleed in een rooden Poolschen rok, een gevederden hoed op het hoofd en den degen op zij. Op een doodsbeen of paardenkop speelde hij viool; uilen en vleermuizen zongen er een liedje bij en op die welluidende muziek dansten de heksen in het rond, tot het uur van scheiden sloeg.
Zulke verhalen waren over de heksen in omloop. En dat ze niet alleen bij het gewone volk maar ook bij de hoogere standen geloof vonden, blijkt uit de talrijke heksenprocessen, die de geschiedenis vermeldt. Opmerkelijk is het, dat ze het meest in de 16e en 17e eeuw plaats grepen, in een tijd dus, dat de beschaving en ontwikkeling reeds vrij ver gevorderd wareE en wel in de protestantsche landen. Eet was toen een treurige tijd. De godsdienstgeschillen, de oorlogen met hun onvsrmijdelijken aanhang van plundering en verwoesting hadden algemeene ellende en verwildering der zeden gebracht. Het volk zocht de oorzaak in de werking des duivels en overal sprak men van heksen en toovenarij. Een kleinigheid was voldoende om iemand te doen beschuldigen met Satan in verbond te staan; in zijne overprikkelde verbeelding zag het volk overal de tusschenkomst des duivels; nachtelijke reizigers hadden de bijeenkomsten der heksen gezien. De beschuldigden werden op de pijnbank gelegd en bekenden, door de martelingen gedwongen, alles wat de rechters weten wilden. Het getal dergenen, die, van toovenarij beschuldigd, levend verbrand werden, beloopt duizenden; onder hen waren personen van allen rang en stand, menschen van deugdzaam leven en groot talent.
Ook in onze provincie had menig heksenproces plaats. Zoo werd den 24en September 1613 zeker Trijntje van Sittard wegens toovenarij gevangen genomen en wees op de pijnbank verschillende personen als toovenaars aan. Deze werden aanstonds gevangen genomen; onder hen was zekere meester Jan, die door de vrouw als de aanvoerder genoemd was en op de pijnbank een en veertig vrouwen uit Roermond, Swalmen, Wassenberg en Straalen als heksen aanklaagde. Het einde van het proces was, dat 64 personen tot den brandstapel veroordeeld werden.
Het is vooral een katholiek priester, de Jezuiet Frederik van Spee, wien de eer toekomt, met kracht en goed gevolg tegen de heksenprocessen te zijn opgetreden. Toch heeft het nog tot het laatst der achttiende eeuw geduurd eer ze geheel waren uitgeroeid en ook toen leefde het geloof aan heksen nog lang bij het volk voort. Ook thans nog zijn tal van verhalen in omloop, doch men vertelt ze alleen om zich den tijd te korten en geen mensch, die ze ernstig opneemt.
Zoo vertelt men, dat in eene weide te Well, de Kampsche weide genaamd, elken nacht tusschen twaalf en een een heks kwam en de paarden, die men er gebracht had, afreed. Een boerenknecht, die voor geen klein geruchtje vervaard was, wilde er meer van weten. Op zekeren nacht ging hij dus naar de weide, waar hij zich verborg en de dingen afwachtte, die komen zouden. Nauwelijks had de klok twaalf uur geslagen, of daar suisde het door de lucht en, op een zeef gezeten daalde de heks op de aarde neer. Vlug en licht als een vogel sprong zij op een paard en nu ging het in vliegende vaart de weide door. Doch intusschen nam de knecht de zeef weg en toen nu de heks wilde vertrekken, kon ze haar voertuig niet meer vinden.
In haar angst wierp zij zich voor den knecht op de knieën en bad en smeekte hem, haar de zeef toch terug te geven. Een tijd lang liet hij haar schreien en klagen, doch eindelijk sprak hij: „Ik zal u de zeef teruggeven, als ge mij zweert, hier nooit terug te zullen keeren.” De heks beloofde het en een oogenblik later was ze verdwenen. Ze hield echter woord, want
Tusschen ’t uur van twaalf en één
Zegt het spreekwoord, zijn de heksen
En de spoken op de been.
Maar, geen enkele heks verscheen
Meer in deze Kampsche weide,
Sinds de knecht ze er uit geleidde
En de wei ligt gansch alleen
Tusschen ’t uur van twaalf en één.
(Geraadpleegd werk: Welters, Limburgsche sagen, enz.)
|