P.C. Hooft/Wanneer de Vorst des lichts
Uiterlijk
← Mijn lief, mijn lief, mijn lief | Litterarische fantasiën en kritieken (1868) door C.Busken Huet
Wanneer de Vorst des lichts |
Brief aan Maria Tesselschade → |
Gedicht van P.C.Hooft opgenomen in Busken Huet, Litterarische fantasiën en kritieken deel 1. |
„Mijn lief, mijn lief, mijn lief.” Zoo sprak mijn lief mij toe,
Terwijl mijn lippen op haar lieve lipjes weidden.
De woordjes alle zes, wel klaar en wel bescheiden,
Vloeiden mijn ooren in en roerden, 'k weet niet hoe.
Terwijl mijn lippen op haar lieve lipjes weidden.
De woordjes alle zes, wel klaar en wel bescheiden,
Vloeiden mijn ooren in en roerden, 'k weet niet hoe.
Al mijn gedachten om; die, 't malen nimmer moê,
Het oor mistrouwden en de woordjes wederleiden.
Dies ik mijn Vrouwe bad mij klaarder te verbreiden
Haar onverwachte reên. En zij herhaalde 't doe.
Het oor mistrouwden en de woordjes wederleiden.
Dies ik mijn Vrouwe bad mij klaarder te verbreiden
Haar onverwachte reên. En zij herhaalde 't doe.
O rijkdom van mijn hart, dat overliep van vreugden!
Bedoven viel mijn ziel in haar vol hart van deugden,
Maar — toen de morgenstar nam voor den dag haar wijk,
Bedoven viel mijn ziel in haar vol hart van deugden,
Maar — toen de morgenstar nam voor den dag haar wijk,
Is, met de klare zon, de waarheid droef verrezen.
Hemelsche goôn, hoe komt de schijn zoo na aan 't wezen?
Het leven droom, en droom het leven zoo gelijk?
Hemelsche goôn, hoe komt de schijn zoo na aan 't wezen?
Het leven droom, en droom het leven zoo gelijk?