Pagina:AA79H62 album amicorum, verzameling recepten,.pdf/6

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

Daer trouwt so menigh jonge Bruyt
En denckt niet wat die saeck beduydt,
Denckt maer 't gevolgh van dese trouw,
is eerstens, dat ick word Mevrouw,
En tweedens, dat ick heb een man
Voor wiens Kleedij ick sorgen kan.
Sijn linnenkast word mijn bedrijf,
En het spinet mijn tijdverdrijf.
En gaet mijn lief naar sijne saeck,
De stofdoeck blijft dan mijn vermaeck.
Een keuckenmeijt besorg ick wel
Die alles Koockt wat ik bestel.
och siet! hoe weinig weet het Kind
waer men in huijsde Vreê door vindt!
De man neemt 's morgens teer en lief
Een afscheid van sijn hartedief,
En komt hij dan de deur weêr in,
En heeft sijn maegh een goede sin,
En is sijn herte seer verheught,
En seer geneigdt tot min-geneught,
Dan is er maer een Kleinighheyt,
Dan is er maer de Keuckenmeijt,
Die, onbedacht of ongeleerd,
Die soete stemming ras verkeet.
De rundsrib is weêr al te gaer,
Of al te rouw, dat is er naer,
Aardappels sijn als seep so glad
In 't sop zij 't zout vergrepen had,
De boon valt hard als haegelweêr,
De poddinh ligt als pap daer neêr.
De man eet niets en heeft maar dout
Met mael bekomt als d'hont de wout.