☾ 31 ☽
raad der Vorſten, omging. Hy zag het onweder van verre opkomen. Hy waarſchouwde by tyds en raadde, dat men eene groote Vloot en Armee moeſte gereed maken: maar vrugteloos! Hoe dringend ook het gevaar was; hoe nader het dagelyks aan de lippen kwam, de Oranje Factie was onverzettelyk, en wilde volſtrekt den jongen Willem eerst Kapitein Generaal hebben, eer dat zy hare toeſtemming tot eenige werving wilde geven, en deze hardnekkige en ſtrafbare tegenſtand was oorzaak dat wy geen leger en den vyand in het hart van het land kregen. Gelukkiglyk was de Vloot, daar De Wit, door middel van de Staaten van Holland, meer directie over had gehad, in eenigzins beter toeſtand, en daaraan alleen hebben wy te danken dat onze Republiek toen niet geheel is vernietigd geworden.
De Franſchen waren intusſchen, in ’t begin des jaars van 1672, komen afzakken, en werd onder de begunſtiging der algemeene ontſteltenis en misnoegen, Willem de IIIde, een nog onkundige jongeling van tweeëntwintig jaren, tot Kapitein Generaal verheven. De Oranje Factie was nu op den weg om haar geheele oogmerk te bereiken. De Franſchen namen de eene Stad voor en de andere na, tot dat zy in korten tyd de drie Provincien van Gelderland, Utrecht en Overyſſel weg hadden en zelfs tot ver in Holland doorgedrongen waren. Toen was het dat de Oranje Factie eene ſchoone gelegenheid had, om alle de rampen en elenden, die zy zelve door het beletten der Wervingen hadde veroorzaakt, op reekening van de onſchuldige De Witten en hunne party te zetten. De Natie zag wel dat het niet goed met het Vaderland ging, doch was eenvouwdig genoeg om zig te laaten wysmaaken, dat de Broeders De Wit en de Louveſteinſche Factie (dit was de ſchimpnaam, die men toen aan de Regenten gaf, die tegen de aanſtelling van een Stadhouder waren) het Land aan den Koning van Frankryk hadden verraaden en verkogt; dat men niets anders te doen had dan den jongen Prins Stadhouder te maaken en de beide Broeders den hals te breeken; dat dan alles beeter zouden gaan! En helaas! de Natie, onze goede Voorvaders geloofden die bedriegers, en vielen