☾ 46 ☽
over de zaaken der negenentwintig Vroedſchappen zou geraadpleegd worden. De ontzette, of eigelyk maar te huisgelaaten negenentwintig Vroedſchappen (want dit kunſtje heeft de Hofparty ’er in Overyſſel opuitgevonden, zo als ſtraks aan het geval van den Heer Van Capellen nader zal blyken) hebben by niemand ooit eenige protectie gevonden, zelfs niet by onzen tegenwoordigen Stadhouder, die, wel verre van deeze geweldenary by zyne meerderjaarigheid af te keuren, en die eerlyke Lieden in hunne poſten te herſtellen, in tegendeel de dryvers van dit godloos werk, tot heden toe, de openlykſte blyken van zyne goedkeuring, gunst en vertrouwen heeft gegeeven.
Profeſſor Van der Marck een braaf, dooreerlyk, en doorkundig Man, die de Academie te Groninge deed floreeren, boezemde zyne Studenten denkbeelden en ſentimenten van vryheid in; ſentimenten egter, die voor het Stadhouderlyk Huis, het welke Hy eenen diepen eerbied toedroeg, niet alleen niet gevaarlyk, maar zelfs zeer gunſtig waren. Dit woordje van Vryheid was nogtans niet te dulden. Myn Heer de Prins kon deezen Hoogleeraar niet vergeeven, dat hy zyn talent niet wilde gebruiken om, gelyk andere Profeſſooren gewoon zyn, jonge ſlaaven voor Hem te dreſſeeren. De Man moest weg. Onder voorwendzel van onregtzinnigheid liet Hy Hem, ſchoon met een talryk huisgezin bezwaard, op de infaamſte en wederregtelykſte wyze van zyn Ampt ontzetten, zig niet eens ſchaamende om, naar uitwyzen zyner gedrukte Brieven en Advyſen, de hoofdrol in deeze onderneeming te ſpeelen. Dat des Heeren Van der Marks zogenaamde onregtzinnigheid ſlegts het voorwendzel en niet de waare reden van zyne ontzetting kan geweeſt zyn, blykt niet alleen daaruit, dat de Profeſſor terſtond op eene andere Gereformeerde Academie buitenslands is beroepen en tot Ouderling der Kerk aldaar aangeſteld geworden, maar ook en vooral daaruit, dat de Prins den Heer Perennot, die in de plaats van den Heer Van der Marck beroepen was, doch bedankte, om dat hy in het ſtuk van Godsdienst van dezelfde ſentimenten was, om hem aantemoedigen door de Curatoren liet aanbieden, dat men hem, indien hy het Profeſſoraat wilde aanneemen, van