Naar inhoud springen

Pagina:Aan het volk van Nederland.djvu/65

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

☾ 65 ☽

Gy zyt het, die zulks belet en niemand anders. Dit alleen is voor een verſtandigen blyk en bewys genoeg dat gy het niet wel met ons voor hebt.


Nu de Oorlog niet naar uwen wenſch is uitgevallen, nu uwe Engelſchen en andere Vrienden en Zendelingen niet in ſtaat zyn geweest, door haare liſtige Schriften AANSPRAAKEN, aangeplakte Briefjens, enz. enz. de Regeering van Amſterdam verdagt, en met geweld veranderd te krygen: nu, ô Vorst! zoud Gy U wel gaarne willen ontſchuldigen, eene ſchandelyke Vrede met Engeland bewerken; ja mogelyk het wel eens wederom op eene andere boeg, een Oorlog met Frankryk, willen werpen; maar God, hoope ik, zal onze Natie doorzigt genoeg geven, om zig niet langer door U of de uwen te laaten beguigelen. Ik hoop en verwagt ook, dat onze Zeehelden te wel zullen weeten door Wien Zy op de ſlagtbank gebragt zyn, en zo het doenlyk is voorzeeker wederom zullen gebragt worden, dan dat zy zig met gouden Degens, Sabels met ceinturen, of een miſerabelen vrolyken dag zouden laaten bedotten. Gy alleen, ô Prins! en niemand anders zyt de oor­zaak, dat de dappere en kundige Zoutman met zo ge­ringe magt in Zee heeft moeten ſteeken, en dat zyn Eskader naar alle menſchelyke waarſchynlykheid in de handen der Engelſchen moest vallen. Dat zulks niet is geſchied; dat wy hebben opgehouden een voorwerp van beſpotting voor alle Volken te zyn; ja zelfs dat onze oude glorie begint te herleeven; dat de Vyanden ons zullen vreezen en de Neutraalen ons niet langer veragten; dat een Koning van Denemarken en eene Koningin van Portugal zullen zien, dat het gevaarlyk zoude zyn ons meer te tergen of laagheeden te doen; dat men wederom, als weleer, prys op een Bondge­nootſchap met onze Republiek zal beginnen te ſtel­len — niets van dit alles hebben wy, ô Willem! aan U of aan uwe goede directie, maar naast de Voor­zienigheid alleen aan de Helden van den vyfden Auguſtus te danken, die de Engelſche gevangenis, daar Gy ze even als Volbergen, Satink, Van Prooyen en anderen toe verweezen had, niet hebben kunnen ontgaan, noch aan hun Vaderland, aan hunne Medeburgeren, alle de bovengenoemde voordeelen bezorgen,

I