Pagina:Aan het volk van Nederland.djvu/8

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

☾ 8 ☽

eenen brief aan Koning Filips „Dat zy lang geſwegen hebbende zonder ondienst van zyne Majeſteit, en zonder deeze Landen voor een onvermydbaar bederf bloot te ſtellen, niet langer verbergen konden het gene hun kwelde. Dat ’er een algemeen gevoelen heerschte onder de Landzaaten, dat de gantſche klem der Regeering in handen van den Kardinaal GRANVELLE was; welk gevoelen de Koning niet zoude konnen wegneemen, zo lang Hy den Kardinaal in in het bewind liet: dat al het volk misnoegd was over deezen Staatsman, ’t welk de oorzaak gereekend moest worden waarom ’s Konings zaaken hier niet voorſpoediger gingen: dat zy hierom de vryheid namen van zyne majeſteit voor te houden, hoe betamelyk het ware zynen voornaamſten Leenmannen en ’t ganſche Volk liever dan eenen enkelen Granvelle genoegen te geeven”. — Hierop antwoorde de Koning: „Dat hy zig verzekerd hield van den yver der Heeren tot zynen dienſt: dat hy voorhad eerlang zelf herwaards te koomen om den ſtaat der zaaken te onderzoeken, doch dat hy midlerwyl gaarne zou zien, dat een hunner naar Spanje kwame om hem van alles, byzonderlyker te onderrigten, alzo de brief, ſlechts algemeene beſchuldigingen inhield, en het ’s Konings gewoonte niet was, iemant zyner dienaaren, zonder behoorlyke kennisſe van ’t geene men ten zynen laſte had, te verſtooten”. De Heeren, zegt de Hiſtorieſchryver Wagenaar, uit wien ik dit ſtuk woordlyk overneeme, toonden zig op ’t ontvangen van deezen brief zeer misnoegd. Zy vonden het ten hoogſten vreemd, dat hun eene reis naar Spanje gevergd werd om eenen enkelen man te beſchuldigen, en beantwoordden ’s Konings ſchryven op deezen zin: „Roemende zyne Majeſteit, dat hy geenen zyner dienaaren zonder oorzaake verſtooten wilde, merkten zy aan, dat het geene zy tegen den Kardinaal inbragten, niet tot zyne bezwaaring ſtrekte, maar veel eer om hem te doen ontheffen van eenen laſt, die hem weinig voegde, en dien hy niet langer zou kunnen draagen zonder veel ongemak en beroerte te veroorzaaken. Dat zy zig in geene byzonderheeden, hem betreffende hadden ingelaaten, om dat de verwarring

„ en