Naar inhoud springen

Pagina:Aan het volk van Nederland.djvu/7

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

☾ 7 ☽


Gylieden moet weeten, myne Landgenooten! dat voor dien tyd in ons land, gelyk byna overal in Europa, geen andere godsdienst was dan de Roomſche. In Switſerland, Duitschland, Frankryk en elders hadden, eenigen tyd te vooren, een groot aantal van menſchen dien godsdienst beginnen te verlaaten. Dit zelfde begon hier onder de regeering van Keizer Karel en deezen Koning Filips ook te geſchieden; welke looze vos ras begreep, dat hem de gelegenheid nu gunstig ſtond om onder den dekmantel van een heiligen yver voor het oude geloof alle de voorregten der Natie den bodem inteſlaan. Maar onze Natie begreep zyn toeleg, en de Roomſchen zo wel als de Onroomſchen, die eerst maar een gering en magteloos kuddeken waren, doch allengs toeloop kregen, vereenigden zig allen als broeders om het algemeen gevaar af te keeren. Men beloofde zig over en weder in alle zyne regten, ook in de vrye oeffening van elkanders Godsdienst, te zullen beſchermen en men nam de wapenen op tegen den gemeenen Dwingeland en zynen aanhang.
Te deezer tyd bevonden zig, onder veele andere Edelen, drie groote en magtige Mannen in het Land, Prins Willem de eerſte van Oranje, een Duitſcher, doch die hier veele goederen en dus vry wat te verliezen had; de Graaf van Egmond en de Graaf van Hoorn, beide Nederlanders. Deeze drie Heeren waren wegens hunne poogingen om de vreemdelingen, inzonderheid den Kardinaal van Granvelle, die het oor des Konings en eenen onbepaalden invloed op deszelfs geest had, van het beſtier van zaaken verwyderd te krygen, allermeest by den Vorst gehaat.
Even gelyk de braave Heeren van Amſterdam in deeze bittere dagen onzen Oranje Vorst trouwhartig en welmeenend gewaarſchouwd hebben, dat het met ons Lieve Vaderland gedaan is, en Hy zelf wel eens het voorwerp van minagting en mistrouwen by de Natie zoude kunnen worden, zo Hy langer gehoor wil geeven aan den raad en inboezemingen van den Hertog, een vreemdeling, die met den haat van grooten en kleinen overlaaden is, en van elk wordt gehouden voor de oorzaak van alle onze tegenwoordige rampen; even op dezelfde wys ſchreeven deeze drie Heeren in