15
niet als een noodlot, welks slagen we niet voorzien en dus ook niet afweren kunnen. Ware dit het geval, het zou zijn doel niet bereiken en geen richtsnoer zijn. Want wij zouden, toch niet wetende wat wij doen moesten om het in ons voordeel te leiden, handelen als of er geen recht bestond en geduldig afwachten, wat het met ons voorhad.
Zal het werkelijk zijn de macht, die onze handelingen bestuurt, dan behoort het geheel anders te werk te gaan. Het trede op als de raadgever, die ons de gevolgen van ons doen en laten vooraf bekend maakt. Het moet niet nadat we gehandeld hebben tot ons komen en zeggen, wat we eigenlijk gedaan hebben, welk voor- of nadeelig gevolg we te weeg brachten, wat er aan onze handeling ontbrak voor de bereiking van het door ons beoogde doel: neen vooraf moet het ons inlichten, opdat we naar zijne voorschriften ons gedragen, zijne wenken opvolgen kunnen, en ’t slechts aan ons zelf te wijten hebben, zoo we niet verkregen wat we wenschten, of erlangden wat we niet wilden.
Met deze opvatting van het recht, die thans wel door niemand meer zal worden betwist, al is het nog niet zoo heel lang geleden, dat men noodig had haar voor het strafrecht luide te verkondigen in het bekende: »nullum delictum, nulla poena sine praevia lege poenali” met deze opvatting van het recht, zeg ik, is de toestand, die door het naast elkaar bestaan van verschillende wetgevingen geboren wordt, althans zoo ’t niet mogelijk is ’t bezwaar te verhelpen, in tastbaren strijd.
Want die wetgevingen stellen zich voor ons als zoovele raadgevers ieder met zijn eigen raad. Welken zullen wij volgen?
De toestand van hem, die het recht niet kent en dus gevaar loopt zich aan deze of gene bepaling gevoelig te stooten, is niet benijdenswaardig. Maar is de toestand van dengene, die 50 verschillende wetgevingen kent, zonder te weten aan welke van alle hij zich te houden heeft, zoo veel beter?
Een paar voorbeelden tot opheldering. Hij wenscht een wettig huwelijk aan te gaan met zijne volle nicht: zal hij doen wat zijn hart hem ingeeft, omdat de ééne wet het veroorlooft, of zal hij het laten, omdat de andere het verbiedt?